Les débats et les confrontations étaient devenues violentes, avait déclaré la procureure, entre celles et ceux qui aiment faire du.de la cheval.e et celleux qui préfèrent la.le manger. Les préfètes et les préfets — les préf.è.e.t.e.s ? — avaient reçu des instructions des nouve.aux.lles ministres pour que tou.te.s les citoyennes et citoyens intéressé-e-s par cette question soient entendu·e·s par les enquêt·rice·eur·s. Des comportements et attitudes nouvelles devront être inventées, déclarait la médiatrice de la République aux nombreux.ses journalistes présent.e.s sur place.
[tekstvoorbeeld — zie onderaan voor ontleding]

De Franse discussie over wat inclusief schrijven wordt genoemd (écriture inclusive) is tot in Vlaanderen gehoord. Daarom enige duiding waarover het gaat. Ik begin met een lange “omweg”.

Wie liever een pdf-versie heeft van onderstaande lange tekst, vindt die hier.

Le soleil et la lune, le jour et la nuit

De Franse taal heeft in haar woordenschat twee groepen, die genre worden genoemd, en als mannelijk (masculin) en vrouwelijk (féminin) worden aangeduid. Bijna alle naamwoorden behoren tot een genre — al kan dat genre in de loop der tijden soms evolueren (l’automobile, aanvankelijk mannelijk, is daarna vrouwelijk geworden, en is vandaag opnieuw vaak mannelijk: mon Nissan). Aangezien de vrouw (la femme, une femme) tot het ene genre behoort, en de man (l’homme, un homme) tot het andere, is het niet geheel onlogisch (pars pro toto) dat al die woorden op hun beurt ook vrouwelijk of mannelijk worden genoemd — en als dusdanig beschouwd. Het had echter ook anders gekund, door de ene helft maanlijk (la lune) of nachtelijk (la nuit) en de andere zonlijk (le soleil) of daglijk (le jour) te noemen. La langue française a deux genres: la lune et le soleil. [Alhoewel, met een maan die slechts het licht weerkaatst dat ze van de zon ontvangt… Het vrouwbeeld van Aristoteles is niet ver. Handlijk, la main, en voetlijk, le pied, dan maar? Of water en vuur? De taalkwissers onder de lezers kunnen zelf andere woordenparen zoeken, en de gelukkige of ongelukkige connotaties merken.]

Het genre beïnvloedt niet alleen de lidwoorden (la – le, une – un) en de voornaamwoorden (elle – il, sa – son…), vaak wijzigt het ook de adjectieven en de verleden en tegenwoordige deelwoorden, volgens een stel regels dat te complex is om hier in herinnering te brengen. Dat genre is niet altijd hoorbaar, maar ook als het niet hoorbaar is, is het wel leesbaar (en spellingsgewijs verplicht).

La lune s’est cachée et a disparu.
Les actrices se sont précédées; elles se sont succédé. Elles nous ont plu.
La candidate s’est interrogée et s’est accordé un temps de réflexion, puis elle s’est permis de ne pas répondre. Elle s’est autorisée à ne pas répondre, et la pause qu’elle s’est permise l’a disqualifiée.
[In elk van de zinnen merk je een valstrik. Slechts één ervan is hoorbaar: permis – permise. Er zit een staalharde logica in elk van die voorbeelden, geen toeval of uitzondering, maar je moet wiskundige zijn om ze te vatten en correct te gebruiken.
En, wat je ook al merkt: om over zichzelf te spreken wordt in het Frans de lat voor vrouwen een stuk hoger gelegd. Vaker dan mannen moeten ze de zinnen ontleden die ze zeggen of schrijven.]

Op enkele uitzonderingen na (beau – belle, fou – folle…), bestaat het hoorbare vrouwelijke genre hierin dat aan een (mannelijk genoemde) stam een suffix wordt toegevoegd: grand [grɑ̃] wordt grande [grɑ̃d], présent [presɑ̃] présente [présɑ̃t], vert [vεr] verte [vεrt], blanc [blɑ̃] blanche [blɑ̃∫], doux [du] douce [dus], surpris [syrpri] surprise [syrpriz], etc. In de schrijftaal is het gewoon een “e”, maar in de spreektaal een [d], [t], [∫], [s], [z], etc. die wordt toegevoegd. De doffe eind-[ə], die wel geschreven staat, wordt fonetisch niet vermeld, want ze wordt slechts zelden uitgesproken. In andere gevallen wordt de laatste klank (in feite foneem) door een helderdere variant vervangen: citoyen [sitwajɛ̃] wordt citoyenne [sitwajεn], citadin [sitadɛ̃] citadine [sitadin], etc.

Je kan dus even goed zeggen dat het mannelijke genre ontstaat door verzwakking of verminking van de vrouwelijke vorm, die wel volledig is. De eindletters [d, t, z, s, n…] en de bijhorende klinkers [ε, i…] staan er wel, maar ze worden niet of amper uitgesproken (soms wel genasaliseerd). Het is een vorm van nonchalance, waardoor het spreken over mannen (het zogenaamde sterke geslacht) altijd zwakker klinkt dan wanneer het over vrouwen gaat. Neem om het even welk adjectief of deelwoord dat in de schrijftaal op een medeklinker eindigt (grand, petit, discret, doux, séduit, intelligent, élégant, heureux, blond, agressif, bavard, fort, idiot…), en je merkt dat het voor vrouwen sterker dan voor mannen klinkt. De medeklinker [r] is, naar ik vermoed, de enige uitzondering: noir, dur

Spreken of schrijven, horen en lezen

De taal ziet er helemaal anders uit, naargelang je op het woordbeeld of de uitspraak let. In de geschreven taal bestaat er wel een vrouwelijk, maar geen mannelijk suffix, wat sommige taalkundigen doet zeggen dat het Frans geen vrouwelijk en mannelijkmaar een vrouwelijk en onzijdig genre telt. Wat vervolgens een aantal grammaticale regels verklaart, of zelfs verantwoorden kan: le neutre l’emporte sur le féminin. In de gesproken taal zit er veeleer een amputatie, die je een vorm van castratie kan noemen — waardoor je weer bij dat onzijdige zit.

Je zou dus kunnen stellen dat het in de Franse grammatica niet de vrouwen, maar de mannen zijn, die er bekaaid vanaf komen. Onzijdig, zonder mannelijk geslacht. Hoger vermelde grammaticale regel luidt echter: le masculin l’emporte sur le féminin. Brutaler kan het niet zijn.
Zet daarbij dat talrijke naamwoorden, die zowel voor vrouwen als voor mannen kunnen gelden, en in het verleden uitsluitend voor mannen werden gebruikt, een uitgesproken mannelijke vorm hebben: le chef, le professeur. De vrouwelijke vorm, als die bestaat, wordt slechts gebruikt wanneer het uitdrukkelijk over een vrouw of over vrouwen gaat: la directrice — waarbij soms een betekenisverschuiving geschiedt: maître, maîtresse, assistant, assistante, caissier, caissière, hôte, hôtesse, homme public, femme publique… — en je  hebt een taal met een uitgesproken gesexueerd karakter. Vrouwen vinden niet onterecht dat ze er in opgesloten zitten, en weten niet hoe eruit te ontsnappen. De mannelijke vormen systematisch vervrouwelijken: la procureure, la professeure, zelfs la directeure (om de traditioneel vrouwelijke vormen op -euse en -rice te vermijden), la cheffe, la mairesse? De mannelijke vormen van een vrouwelijk lidwoord voorzien: la directeur, la maire… zoals trouwens al voor la ministre bestaat? Of zelfs het eventueel onzijdige karakter van de mannelijke vorm letterlijk nemen: madame le directeur, madame le maire? 

L’écriture inclusive

In die context is het zogenaamde écriture inclusive ontstaan. Een drastische poging om in elke zin, in elk woord de gelijkheid van vrouw en man zichtbaar te maken. Een hoge raad heeft er voor gepleit, een andere hoge raad heeft het vervloekt (Haut Conseil à l’égalité entre les femmes et les hommes vs. Académie française). Het debat is vinnig, soms agressief, en zowel voor- als tegenstanders scheppen graag verwarring over wat voorgesteld dan wel verworpen wordt.

In mijn kleine inleidende tekst gaf ik enkele voorbeelden van wat men, met of zonder Haut Conseil, vandaag te lezen krijgt. Sommige fenomenen heb ik, geef ik toe, wat extra in de verf gezet.

  1. Vervrouwelijking van mannelijke termen: la procureure, la préfète, la médiatrice… Wat Québec en franstalig België al langer doen. Beperkt nadeel is de fase van onzekerheid die aan de overgang gebonden is: welke termen? en welke vrouwen maken welke keuze? [Schrijf ik een brief naar madame la maire, la mairesse, of le maire?] Maar de tijd is voorbij toen met la préfète de vrouw van de préfet werd bedoeld. Idem la générale, etc.
  2. De vervanging van “le masculin l’emporte sur le féminin” door het nabijheidsprincipe (principe de proximité, of de voisinage), althans voor de verbuigingen van adjectieven en deelwoorden. Zoals tot de achttiende eeuw vaak gebeurde: het adjectief neemt het genre van het dichtsbijstaande substantief: des comportements et attitudes nouvelles. Stylistisch is het alleszins een vooruitgang. Het mannelijke adjectief naast het vrouwelijke substantief wringt wel eens, en dwingt soms tot het wijzigen van de woordorde.
  3. Het gebruiken van woordparen: les citoyennes et les citoyens. Dat is evenzeer een stijlfiguur als een inhoudelijke keuze, retorisch en soms plechtig. Zoals de Franse president Françaises, Français zegt. Je mag het niet te vaak herhalen, als je wenst dat naar je geluisterd wordt.
  4. Het creëren van nieuwe voornaamwoorden: celleux. Uit celles en ceux. Kom je tegen in teksten die absoluut zichtbaar gendergelijk willen zijn (en dus ook het hiernavolgende fenomeen 5 overvloedig gebruiken). Pourquoi pas? Mengwoorden tussen celle en celui, elle en il, elles en ils, etc. zijn nog niet gesignaleerd. Zien wat het wordt.
  5. De veralgemening van woorden die je op twee manieren kan lezen, voor elk genre één. Waarbij de vervloekte haakjes (pourquoi mettre les femmes entre parenthèses?) door punten of streepjes of hoge punten vervangen worden: entendu.e.s, entendu-e-s, of entendu·e·s, maar niet entendu(e)s. Dergelijke schrijfwijze kan goed zijn voor een formulier, maar maakt een tekst wel een hindernissenparcours. Het discreetste maar belangrijkste leesteken van de geschreven taal (de punt) wordt misbruikt, waardoor de leesbaarheid — waar begint en waar eindigt de zin? — in het gedrang komt. Dergelijke struikelpunten gaan voorbij aan het feit dat van een geschreven tekst nog steeds verwacht mag worden dat hij de neerzetting is van gesproken woord, en dus hardop gelezen kan worden. Als je voortdurend aarzelt, je ritme verliest, en uiteindelijk toch maar een van de twee mogelijke uitspraken kan geven, word je onverstaanbaar, zelfs voor jezelf. [Twee voorbeelden in mijn tekstje zijn, geef ik toe, bij de haren gegrepen: du.de la cheval.e en les préf.è.e.t.e.s. — Mais pourquoi s’arrêter en si bon chemin?]

Strikt genomen behoort alleen dit laatste fenomeen (de struikelpunten van nummer 5) tot “l’écriture inclusive”, want de vier vorige zijn meer taal– dan enkel schrijf-fenomenen. Ze beperken zich niet tot geschreven teksten. Je kan ze ook horen — of je mag verwachten ze te horen — en niet alleen lezen. De spraakverwarring omtrent l’écriture inclusive is dus compleet, naargelang je alle fenomenen, dan enkel het vijfde beschouwt. Voor wie wil debatteren is dat makkelijk — want je hebt altijd gelijk —, voor wie wil overtuigen ligt dat anders. Voor- en tegenstanders praten naast elkaar.
[In Le Monde van21 november schreven Danielle Bousquet en Françoise Vouillot, respectievelijk présidente van de Haut Conseil à l’égalité (…) en présidente de la commission de la lutte contre les stéréotypes van diezelfde Haut Conseil een lang pleidooi voor l’écriture inclusive, waarin geen enkel voorbeeld van écriture inclusive met struikelpunten stond.]

Merkwaardig is wel, dat het Franse debat haaks staat op wat elders gebeurt. Dat is wellicht de schuld van de gesexueerde taal. L’écriture inclusive wil uitdrukkelijk en overal tonen dat het land uit mannen én vrouwen bestaat. [La guerre des sexes heeft la guerre des classes uit het gezichtsveld verdrongen (*). In dergelijke inclusieve teksten staat nergens dat het zowel om laag- als hooggeschoolden gaat, wat ook een belangrijk maatschappelijk spanningsveld is.] In andere landen worden initiatieven genomen om die harde tweedeling te verzachten: identiteitskaarten met een derde geslacht, het schrappen van (m/v), het vervangen van dames en heren door beste mensen of dag allemaal. Er is ook al voorgesteld om het geslacht niet meer in de burgerlijke stand te vermelden, in feite nergens meer. Benieuwd wat het wordt, in Frankrijk, als dergelijke evolutie ook daar, met enkele jaren vertraging, begint. Wanneer men vaststelt dat het nieuwe schrijven minder inclusief dan exclusief is. Omdat het niet altijd in- maar ook uitsluit.

* * *

(*) voetnoot en uitweiding (omwille van de miskende guerre des classes), naar een andere, maar niet onverwante problematiek.
In een titel in De Morgen lees ik: “Ik heb fucking (sic) twee masterdiploma’s en werk hard, en nu moet ik toch nog een hand op mijn knie verdragen?”
Ik vrees dat die hoogopgeleide vrouw niet helemaal beseft wat ze daar zegt, wat de perfide consequenties van haar woorden zijn, en hoop dat ze aan de onbetamelijke mannen niet geantwoord heeft dat ze er beter aan doen in de billen van de diensters te knijpen, in de veronderstelling althans dat het geen laatstejaars werkstudentes zijn. [En uiteindelijk hoop ik nog meer dat die kwalijke uitspraak een domheid van de interviewster of de sensatiezoekende redactie was.]