160404-schelde-Rapide

Sinds enkele maanden staat er op de franstalige flank van deze website een wat langere, moeilijke tekst over economie, gevoed door de lectuur van bekende en minder bekende boeken van Thomas Piketty (“Le capital au 21ème siècle”) en Philippe Askenazy (“Tous rentiers! Pour une autre répartition des richesses”) — en door enkele krantenartikels, uit De Standaard en La Libre.
Ik keek op tegen het vertalen van de volle 24 pagina’s — al staan er veel illustraties in, wat de taak verlicht — maar dat is, na een moeilijke start, toch makkelijk gebleken. Het herlezen van de Franse tekst heeft ook enkele foutjes aan het licht gebracht — die ik meteen corrigeer —, en me aangezet om het denkspoor verder te volgen. Ik kom daar zeker op terug.

Dit is dus de Nederlandse tekst: “Voor niets gewerkt?”

Piketty schrijft over de groei en concentratie van kapitaal, in handen van een kleine groep, waardoor zowel de inkomens als de talenten van de anderen hun waarde verliezen op de markt — en hun ideeën en verwachtingen hun waarde in het parlement. Een collectief verarmings- en vervreemdingsproces is gestart, al zijn er nog velen die er — voorlopig en schijnbaar — aan ontsnappen.

Wat Askenazy stelt komt in grote lijnen hier op neer: We hebben minder behoefte aan hér-verdeling, dan aan correcte verdelingsmechanismen. Ik treed hem daarin bij.
Geef ieder wat hem toekomt, in functie van zijn arbeid (Askenazy), en als deel van de gezamenlijke erfenis, en van wat de aarde heeft en geeft (mijn tekst van maart vorig jaar over het universeel en onvoorwaardelijk basisinkomen). Snoei in alle mechanismen waarmee private actoren de welvaart voor zich opeisen, ten koste van anderen. Dan is er veel minder hér-verdeling nodig. Een correcte primaire verdeling is sterker en duurzamer dan een secundaire herverdeling. Ze is in zekere zin ook liberaler, tenzij je onder liberaal ook verstaat dat gemeenschappelijke bestedingen, voor onderwijs, gezondheidszorg, cultuur… uit den boze zijn, en enkel leger en politie openbare taken zijn.

1.     Om het met Askenazy te zeggen, de concurrentiekracht van een land, dat zijn de kamermeisjes in de hotels die de lakens verschonen, dat zijn de arbeiders die de bagage in de luchthaven verhandelen, dat zijn de sluiswachters, de loodsen en de luchtverkeersleiders, dat zijn de verpleegsters, de onderwijzers, de stratenmakers, de architecten en de metsers, en ook de bakkers, de winkeliers, de caissières — allemaal m/v —, of de chiroleiders en de trainers van de plaatselijke voetbalclubs, die aan het jonge geweld hun vrije tijd besteden. De concurrentiekracht van een land zit niet in de raad van bestuur, ze staat in de keuken.

2.     Om het met de Franse twaalfde eeuwse filosoof Bernard de Chartres te zeggen, die het belang van de — gezamenlijke — erfenis voor de actuele — individuele — verdienste erkent: Nous sommes comme des nains juchés sur des épaules de géants (les Anciens), de telle sorte que nous puissions voir plus de choses et de plus éloignées que n’en voyaient ces derniers. Et cela, non point parce que notre vue serait puissante ou notre taille avantageuse, mais parce que nous sommes portés et exhaussés par la haute stature des géants.”
Wat geldt voor de wetenschap, geldt nog meer voor de immense geestelijke en materiële erfenis, waarzonder we niets zijn. We zijn als dwergen op de schouders van reuzen. Wien zijn de appels die we plukken?