Jef Van Staeyen

Categorie: Archief (Pagina 1 van 138)

de stoel van de burgemeester van Antwerpen

Maximiliaan Pauwels, De afkondiging van de vrede van Münster, 1649, collectie KMSKA

Ik dacht dat een stadhuisplein, wat de Grote Markt van Antwerpen is, bedoeld was om manifestaties te houden: om feest te vieren, zoals voor de vrede van Münster in 1648, of om zijn ontevredenheid te uiten, in betogingen zoals vandaag, of verleden maandag, of de maandagen ervoor. En erna. Ik dacht dat Brabo, wiens beeld midden op de Grote Markt staat, ook een vrijheidsheld is. Ik dacht er vóór het beeld van Brabo een vrijheidsboom heeft gestaan, waarvan het bureau van de burgemeester is gemaakt.

Niet zo in het Antwerpen van vandaag.
Sinds juni betoogt de Antwerpse coalitie voor Palestina elke maandag aan het stadhuis, op de Suikerrui weliswaar. Zeg me niet dat er voor die betogingen geen duizend redenen zijn. Sinds september duldt het stadsbestuur dat niet meer, het wil de betogers naar het Steenplein verdrijven, waar behalve de klanten van de veerboot niemand hen ziet.
De betogers aanvaarden dat niet, ze willen zichtbaar zijn op de plek waar zichtbaarheid belangrijk is. Aan het Stadhuis, zetel en symbool van de politieke macht in de stad. De politie wordt ingezet, met helmen, schilden, traangas, een waterkanon. In groten getale, alsof die in onze stad geen nuttiger taken heeft.

Niet het bureau van de burgemeester maar haar stoel is van het hout van de vrijheidsboom gemaakt. Zij zit erop.

Langs het oude hekwerk van de Ernest Van Dijckkaai ging ik naar het Steenplein, maar zag dat de groep betogers naast het stadhuis stond, op de Suikerrui. Toen ik daarom de Jordaenskaai aan de verkeerslichten wilde oversteken — ik wachtte, want ze stonden op rood — hebben twee politie-agenten het autoverkeer voor mij tegen gehouden. Vriendelijke mensen, die politie-agenten.

Beppe Fenoglio

Het was Sien Volders, sociaal werker en schrijver [Noord, 2017, Oogst, 2020], die in De Standaard (4 september 2025) de leessuggestie gaf: Beppe Fenoglio (Alba, 1922 – Turijn, 1963). Inmiddels heb ik drie romans van hem gelezen: Een privékwestie (Una questione privata, 1963), De laatste dag (La paga del Sabato, letterlijk het loon van de zaterdag, 1969), en nu Doem (La Malora, 1954).
Fenoglio’s romans spelen zich af in de Langhe, de heuvels van Piëmont ten zuiden van Turijn, waarvan Alba de belangrijkste stad is. Fenoglio was in 1944 en ’45 actief in het gewapend verzet van de partizanen tegen de door fascisten gesteunde Duitse bezetters. Die strijd is een van de belangrijkste thema’s van zijn werk. De drie boeken die ik (tot nu toe) las spelen vóór, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog.

Doem speelt zich af vóór de oorlog. Agostino, zoon in een arm boerengezin, wordt uitbesteed als knecht aan een bijna even arm gezin, tegen betaling van een jaarlijks bedrag van zeven goudstukken. Zowat alles komt aan bod uit het leven op de boerderijen en in de stadjes van de streek. De armoede zelf, de honger, het pachten, de verhouding tot de baas, en tot de baas boven baas, het uithuwelijken van dochters en de bruidsschat die de ouders betalen (vier goudstukken, of toch vijf ?), de trouwfeesten, de herbergen als bron van informatie en de markt waar kinderen als arbeidskrachten verhandeld worden, de altijd dreigende ziekten, de militaire dienstplicht en de pogingen eraan te ontsnappen, de priesteropleiding en de houding van de kerk. De taal is eenvoudig, en vaak brengt Fenoglio heel terloops belangrijke elementen waarmee hij de maatschappelijke verhoudingen lijnscherp tekent.
Eén voorbeeld: Bij Emilio, een broer van Agostino, die seminarist is in Alba, wordt tbc vastgesteld. Hij wordt gedumpt door de kerk.

Zijn superieuren hadden hem meteen door hun dokters laten onderzoeken en ze hadden tbc vastgesteld, die hij al voor hij naar het seminarie ging onder de leden had. Alles wat wij in Alba gedaan hebben is het in ontvangst nemen van het bericht, en mijn moeder het beantwoorden van de vragen, of het al eerder was voorgekomen in de familie. Zij en ik wrongen onze handen, zoals wanneer de storm over ons land jaagt, toen begon de dokter mijn moeder uit te leggen wat ze allemaal moest doen als ze Emilio weer thuis had, en onze pastoor zei tegen mij apart dat helaas niets ter wereld hem nog kon redden, als er nog een sprankje hoop was geweest, dan hadden de priesters hem naar hun eigen ziekenhuis gestuurd in plaats van hem naar huis te sturen om bij zijn familie te sterven.

Opvallend is de kleine breuk in de chronologie. Het verhaal begint met de dood van de vader — Het regende boven alle heuvels, daarboven in San Benedetto had mijn vader zijn eerste bui onder de grond te pakken — waarna het snel terugschakelt en de extreme miserie beschrijft. Vader sterft halfweg het verhaal, wanneer hij in een waterput valt. Agostino loopt zes uur naar huis: Toen ik in het dorp aankwam werd het net donker, ik zag van bovenaf ons huis beneden (…), ik had het gevoel dat het dak al het gewicht van de hemel droeg…

[In blurb staat vaak onzin, zo ook op dit boek. Volgens de blurb op de achterflap van Doem, dixit De Bezige Bij, komt Agostino terecht bij een hebzuchtige en strenge boer. Die boer, Tobia, is echter niet hebzuchtig maar arm. En hij is streng voor zichzelf, voor zijn vrouw, zijn twee zonen en zijn knecht Agostino, die hij nagenoeg als een zoon behandelt, om als boer het hoofd boven water te houden.]

Een privékwestie speelt tijdens de oorlog, na de Italiaanse capitulatie op 8 september 1943 toen Duitse troepen het grootste deel van het land bezetten, en een burgeroorlog tussen fascisten en partizanen begon.
Milton, een partizaan die strijdt in de heuvels rond het stadje Alba, ontdekt dat de vrouw op wie hij als jongeman verliefd was allicht een relatie had met zijn jeugdvriend Giorgio. Hij wil daar meer over weten, maar Giorgio is inmiddels gevangen genomen door de fascisten. Om hem vrij te kopen wil Milton op zijn beurt en zonder steun van zijn kameraden — een privékwestie — een fascist gevangen nemen. [Aan beide kanten worden gevangenen vaak snel gedood.] Zijn poging loopt faliekant af. Doorheen het verhaal brengt Fenoglio op vaak sobere wijze de wreedheden en ontberingen van de oorlog.

De laatste dag is een na-oorlogs verhaal, waarin  de partizanenstrijd sterk aanwezig blijft.
Let op : plotbederver.
Ettore kan moeilijk wennen aan een geregeld leven met een vaste job, een baas en een moeder. Hij sluit zich aan bij twee oude kameraden (een genie en een sukkel) die allerlei gewelddadige misdrijven plegen (vooral door afpersing van fascisten), waardoor hij snel veel geld verdient. Wanneer zijn liefje zwanger blijkt evolueert hij geleidelijk. Eerst begint hij een job als zelfstandig vrachtwagenchauffeur (het beroep dat hij beweerde uit te voeren, zoals hij tot zijn ouders zei, wanneer hij met zijn kompanen op het criminele pad was) en vervolgens investeert hij in een mooi, modern benzinestation met neonreclame — hét symbool van moderniteit. Op de dag van zijn allerlaatste transport wordt hij door zijn medewerker (de sukkel Palmo, die hij kwaadschiks heeft aangeworven) doodgereden. De moeizame overgang van oorlogsheld via misdadiger tot echtgenoot, huisvader en ondernemer wordt bruusk gebroken. Dat traject is ook niet rechtlijnig geweest. Wanneer hij door zijn toekomstige schoonfamilie uiteindelijk wordt aanvaard — hij heeft eerst een flink pak rammel gekregen omdat hij de dochter heeft onteerd — en met hen en hun ruwe manieren aan tafel zit, overdenkt hij dat hij voor de rest van zijn leven echtgenoot en vader zal zijn. Twintig, dertig jaar, veertig jaar met deze vrouw samenleven. Ik moet er niet aan denken! Dat is zo’n gevangenis…
Stylistisch sterk zijn onder meer het wijzigend vertelperspectief, van “hij” (vooral Ettore zelf) voor korte tijd naar “ik” (Ettore), plots weer “hij” (midden een hoofdstuk) en ook een keer “ik” voor Palmo, en weeral de sobere stijl die je als lezer soms verrast.  Bijvoorbeeld bij het plotse ongeval. Ettore en Palmo gaan vaten alcohol vervoeren, die van een treinwagon in de vrachtwagen moeten worden overgebracht. Ettore controleert de loodjes.

Hij keek achterom en zag zijn vrachtwagen het perron op rijden, achter de voorruit zag hij Palmo met een brede grijns op zijn kop, alsof hij zeggen wilde kijk eens hoe goed ik rij; Ettore gebaarde met zijn hand dat hij moest gaan keren en naast de wagon moest komen staan. Hij draaide zich weer terug om het touwtje stuk te slaan, hij hoorde de vrachtwagen naderbij komen. Hij werd in zijn rug gegrepen, zijn verbaasde ogen vulden zich met het rood van de wagon, hij voelde zijn borstkas kraken als een rieten mand die in elkaar wordt gedrukt.

Van Fenoglio, voor wie geen nederlandstalige wikipedia-pagina bestaat — ik zou toch denken dat een uitgever of een vertaler zoiets doet —, is in het Nederlands ook nog De drieëntwintig dagen van de stad Alba (1952) verschenen, al in 1982 uitgegeven door Peter van der Velden in zijn Italiaanse bibliotheek.
In het Frans zijn, behalve de genoemde titels, ook nog gepubliceerd: Le Printemps du guerrier (1959), La Guerre sur les collines (Il partigiano Johnny, 1968),  L’Embuscade (1992), La Louve et le Partisan (Appunti partigiani, 1994) en La Permission et autres nouvelles. [De data zijn die van de Italiaanse uitgaven. Meerdere van de latere publicaties zijn bewerkingen door andere auteurs.]

Antwerpen hééft een luchthaven, in Zaventem

Nu de luchthaven van Deurne omwille van de groeiende subsidiestroom, de vliegtuigen die enkel lucht vervoeren, de zakenreizen naar Nice, Cannes et Ibiza… terecht in het brandpunt staat, herneem ik graag deze korte tekst die ik zowat een jaar geleden (1 augustus 2024) aan vrienden van TreinTramBus verzond. Aansluitend op (ook toen) een reeks krantenartikels was discussie ontstaan omtrent de toekomst van de luchthaven. Iemand argumenteerde onder meer dat Antwerpen óók recht heeft op een eigen luchthaven (zoals Luik, Charleroi, Oostende en Kortrijk), en dat de sluiting van de luchthaven tot een sluipende verkaveling zou leiden (zoals in de jaren ’60 rond park Den Brandt). En in de krant hadden getuigenissen gestaan over reizigers die Deurne beter dan Zaventem vonden, voor de hond.

Mijn tekst (of toch: een uittreksel ervan).

beste,

De vraag is, of Antwerpen behoefte heeft aan TWEE luchthavens.
“Behoefte”, eerder dan “mogen hebben”.
Antwerpen heeft immers al een uitstekende luchthaven, die talrijke internationale verbindingen biedt. Elke 30 minuten (van 4u49 ‘s morgens tot 23u19 ‘s avonds) vertrekt er in Antwerpen-Centraal een trein die je in 30 minuten (!) in het station Brussels-Airport-Zaventem brengt. Dat station ligt in het hart van de luchthaven. Je neemt de lift of de roltrappen en je bent waar je moet zijn. [Vanuit Antwerpen-Berchem bedraagt de reistijd zelfs maar 25 minuten. In de andere richting vertrekt de laatste trein om 23u41.]
Dat zijn heel competitieve reistijden. Door de combinatie van (1) het ruime aanbod aan vliegverbindingen in Zaventem en (2) de uitstekende bereikbaarheid van de Zaventem, behoort Antwerpen tot de best bereikbare steden van Europa. Wie dat nog wil verbeteren moet vooral… het openbaar vervoer in Antwerpen verbeteren: een bedrijfszekere dienstregeling, goed onderhouden metro- en tramstations (roltrappen, liften, signalisatie…) en een ochtendlijker aanbod (wanneer de eerste tram in Diamant aankomt, zijn er al twee treinen naar Zaventem vertrokken).
Het enige nadeel van die luchthaven is dat ze de naam van Antwerpen niet draagt. Dat is zowat wat moeders moeten voelen, wier dochters en zonen hun namen niet dragen.
Een luchthaven openhouden voor de naam, en omdat ze bereikbaar is met de fiets of zelfs te voet, en omdat het praktisch is voor de hond (GvA de voorbije dagen), het zijn lichte argumenten.
Het belangrijkste voordeel van het vliegplein in Deurne is inderdaad… dat het de bebouwing heeft belet. Misschien gaat er na sluiting van de luchthaven inderdaad 20 ha van de 190 naar bebouwing en bestrating. Zelfs dan blijft er 170 over. En als het goed wordt aangepakt, vermijdt die 20 ha in Deurne 30 ha of meer in Ranst of Lint. Waarbij gelet wordt op dichtheid, op bereikbaarheid met het openbaar vervoer, op de 15-minuten stad.
Met de sluiting van de luchthaven en een goeie aanpak van de toekomst ervan, kan de mobiliteitsbalans zeer gunstig zijn: minder lange recreatieve en andere verplaatsingen, en minder met de auto.

met de nieuwe wegcode wordt de voetgangersstraat afgeschaft

Twee verkeersborden-totems, in Antwerpen en Gent

 

Op 1 juni 2027 wordt een nieuwe verkeerscode van kracht. [Eerst was 1 september 2026 vooropgesteld.] De nieuwe code wil een vereenvoudiging zijn, niet zozeer inhoudelijk als redactioneel. [Al is dat met de som van één federale en drie regionale codes niet vanzelfsprekend.] Toch worden ook enkele inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. De speedpedelecs worden gebanaliseerd (dit is: vaker met fietsen gelijkgesteld), kinderen mogen tot hun twaalfde verjaardag op het voetpad fietsen (ook elektrisch), in Vlaanderen wordt de maxiumsnelheid in erven (voorheen woonerven) van 20 km/u naar stapvoets verlaagd en… voetgangersstraten worden afgeschaft. Versta: in woorden bestaan ze nog, in verkeersregels niet. Conform het (nieuwe) artikel 29 hebben rijwielen en speedpedelecs immers toegang tot de voetgangerszones.

Misschien kan die op het eerste zicht jammerlijke evolutie uiteindelijk gunstig uitpakken. Via een vermelding op de verkeersborden F103 (begin van een voetgangerszone) werden fietsers vaak stoemelings toegelaten, en waar dat niet het geval was, zag niemand het verschil — en werd er dus toch gefietst. Door het fietsen standaard wel toe te laten, kan paradoxaal genoeg een fietsverbod duidelijk worden aangeduid, met het bekende bord C11 (verboden toegang voor rijwielen).

Een ruimere presentatie en analyse, vooral vanuit het voetgangersperspectief, vindt u hier.

« Oudere berichten

© 2025 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑