Meer plaats om te parkeren dan om te rijden of te stappen.
Meer parkeerplaats voor wie er woont dan voor wie van elders komt.
Een auto is een verplaatsingsmiddel. De idee achter de auto is dat hij je elders brengt. Weliswaar kan je er ook mee rondrijden, of erin samen zijn, of hem als berging gebruiken, maar je elders brengen blijft zijn belangrijkste doel.
Toch staan auto’s meer stil dan ze rijden. Twintig uur stilstaan voor één uur rijden. Dat hoeft geen probleem te zijn. Behoudens koelkasten en mobiele telefoons — en voor sommigen televisie — worden de meeste apparaten die we hebben maar zelden gebruikt. Denk aan de boormachine van de doe-het-zelver, het gourmet-stel van de keukenprins(es)…
Ware het niet dat veel van de immobiele auto’s in de openbare ruimte staan. Een kostbare én kostelijke ruimte, die we voor veel andere en betere dingen kunnen gebruiken. Niet zelden is er in een straat meer ruimte om te parkeren dan om te rijden (met de auto of met de fiets), en vooral om te voet te gaan. En er blijft nauwelijks ruimte voor bomen en struiken, voor zitbanken of voor spel.
Dat stilstaan van die auto’s is goed, zal je zeggen. Hoe meer een auto stilstaat, hoe minder CO2-uitstoot en energieverbruik. Maar dan ga je voorbij aan alle CO2 die vrijkomt en alle energie en grondstoffen die in het bouwen van een auto gaan. Minder auto’s voor evenveel kilometers — of zelfs minder kilometers — zou beter zijn. De stilstand van de auto’s is een paradox. Een parkeerparadox.
Omdat auto’s dienen om te reizen, zou je denken dat de zeer talrijke (maar toch nog te schaarse) parkeermogelijkheden op de openbare weg vooral voor auto’s van elders zouden dienen. Voor auto’s die een verplaatsing hebben gemaakt, die een bestemming hebben bereikt. Waar ze een korte tijd verblijven. Maar dat is niet wat gebeurt. Parkeerplaatsen op de openbare weg — die op zich al een merkwaardig privilege zijn, want behalve een fiets is er geen ander ding dat je op straat mag achterlaten — worden vaak voorbehouden voor wie er woont, waardoor ze hun openbaarheid verliezen. Het parkeren van bezoekers wordt met parkeertarieven en tijdsbeperkingen onmogelijk gemaakt, aan strikte regels onderworpen (“vergunninghouders”) of zelfs verboden. Dat is absurd. Het is de ontkenning van de essentie van wat een auto is.
Niet alleen is er meer plaats om stil te staan dan om te rijden, maar de plaats die er is wordt voorbehouden voor wie niet gereden heeft. Ook dat is een paradox. Een tweede parkeerparadox.
Maar laten we het positief zien. Misschien wijst die immobilisatie van auto’s de weg naar de oplossing van de mobiliteitsproblematiek: als we overal en altijd alle parkeermogelijkheden voorbehouden voor wie er woont, wordt auto-rijden wel heel moeilijk, en zal er minder gereden worden.