Jef Van Staeyen

Tag: kunst (Pagina 1 van 11)

VHILS in het MIMA in Molenbeek ❧

 

Klik hier of klik op de foto.

Als alles naar wens verloopt, is Molenbeek in 2030 culturele hoofdstad van Europa — Leuven heeft al een pausbezoek gehad, en Namen is een hoofdstad tout court.
Maar vandaag is Sint-Jans-Molenbeek (naar inwonersaantal overigens de elfde gemeente van het land, vergelijkbaar met Brugge, Leuven, Namen en Mons) op cultureel gebied vooral het MIMA, het Millennium Iconoclast Museum of Art, in 2016 geopend op de site van de brouwerij Bellevue — niet te verwarren met Wiels, in die andere brouwerij, in Vorst —, en dat museum gaat dicht op 5 januari 2025.
Dus: allen daarheen, ook omdat het MIMA tot die dag de Portugese kunstenaar Alexandre Farto, aka VHILS in en ook op zijn muren heeft. Multitude, heet de expo.

VHILS bewerkt reclamepanelen of bepleisterde muren om er, door nauwgezette verwijdering van papier of bepleistering, portretten of stadszichten van te maken. Van het witte papier dat ongebruikte reclamepanelen bedekt, snijdt hij zorgvuldig kleine stukjes weg, zodat de onderliggende, gekleurde lagen van vroegere affiches te voorschijn komen, en een tekening vormen. Het heeft heel ver wat weg van de minder kunstige tekeningen die we als kinderen maakten met wasco-krijt en zwarte verf. Witte, bepleisterde muren bewerkt hij met een drilhamer, zodat de onderliggende, donkere lagen zichtbaar worden, wat dan weer verwant is aan de sgraffito-techniek die vooral door Art Nouveau-kunstenaars en -architecten werd gebruikt.

wegeniswerken

De mensen van het MIMA zullen wel goede redenen hebben om hun museum straks te sluiten, maar ze verwijzen daarbij naar de ingrijpende wegeniswerken die het onbereikbaar maken. Daarbij rijzen toch enkele vragen en bedenkingen.

  1. Het lijkt erop alsof de werken tot doel, veel meer dan tot effect hebben de toegang tot het museum te hinderen. De voetgangersbrug over het kanaal, vlak voor het museum, is afgesloten.
  2. Voor voetgangers en fietsers blijft het museum echter, mits een omweg, goed bereikbaar.
  3. Naast het museum staat een hotel. Gaat dat ook dicht?
  4. Als alles gesloten wordt wat in Brussel slecht bereikbaar is, zal er niet veel open blijven.

Anderzijds zijn wegenwerken een conjuncturele, voorbijgaande reden om het museum te sluiten — tijdelijk te sluiten — wat perspectief biedt op een heropening nadien.

 

een extraatje: de KewLox onder de trappen
Deze merkwaardige trap, gebouwd uit afzonderlijke (gietijzeren?) treden, zie je in het MIMA.

Nero en de taalnazi’s — en ik

 

In de bibliotheek van Berchem zag ik een lijvig boek over Sleen: De eeuw van Marc Sleen (2022), samengesteld door Yves Kerremans en Noël Slangen. De uitgevers (Davidsfonds en Standaard Uitgeverij) hebben allicht op voorhand bepaald hoe groot en zwaar het boek moest worden (2 kg), want het bevat misschien teveel platen, en zeker te weinig tekst.

Het verhaal van Marcel Neels (1922-2016) komt aan bod, en ook enkele belangrijke gebeurtenissen uit het leven van zijn strips, maar je leest weinig of niets over de grafische kwaliteit ervan. En die is zeer hoog. Soms lijkt het Rubens wel. Vergeleken met wat Sleen presteerde, zijn de tekeningen van Hergé en Vandersteen erg plat. Veeleer vlijtig dan krachtig. Sleen tekende ongeremd en ongerijmd, hij zette op papier wat hij wilde tekenen, anderen wat ze konden tekenen. Al moet gezegd dat ook wat Sleen tekende met de jaren toch vlakker geworden is. De sterkste plaat in het album staat op pagina’s 6 en 7 en komt uit De hoorn des overvloeds (1953). Groot is ook het kwaliteitsverschil tussen de vroege, wat banale kunsttekeningen van Sleen — hij wilde kunstenaar worden — en zijn strips en cartoons. Prachtig zijn sommige portretten, zoals Achiel Van Acker en Nand Buyl.

Tuizentfloot

Kerremans en Slangen zeggen niets over de grafische evoluties van de personages: niets over Nero zelf, of over zijn imposante neus die met de jaren gekrompen is, niets over detectief Van Zwam (“dedectief”), over Madame Pheip… Alleen van Petoetje komt de evolutie aan bod, die Sleen eerst karikaturaal met dikke lippen getekend heeft, die na enkele albums wel verdwenen. [De aanwezigheid van het zwarte Petoetje heeft er in de jaren 80 wel toe geleid dat Nero, in tegenstelling tot Suske en Wiske, door een Zuid-Afrikaanse uitgever geweigerd werd.]
Niets evenmin over de Vlaamse straten, huizen en woonkamers, over de Vlaamse zeden en gebruiken, die in vijftig jaar Nero (de halve eeuw van Sleen) zo sterk veranderd en in strips aanwezig zijn.

Kerremans en Slangen vertellen hoe Sleen bij het tekenen van zijn strips soms slechts één week voorspong had op de publicatie in de krant, en niet altijd wist waarheen het verhaal moest leiden. Dat verklaart mee de bizarre plotwendingen, die een kenmerk van de Nero-verhalen zijn. Mij zou het niet verrassen als kapitein Oliepul met zijn His Majesty Pull zo nodig in een bergmeer opduikt, of Jan Sterk zijn frituur in de woestijn heeft gezet. Zonder Tuizentfloot te vergeten die voor verstrooiing zorgt — en enkele dagen respijt voor de strip en haar auteur — ongetwijfeld het meest absurde personage van het Belgische beeldverhaal.

Het verrast me nauwelijks dat Sleen vaak problemen had met de puriteinse uitgevers van de katholieke Vlaamse kranten (De Standaard, Het Volk), maar het verrast me wel dat de o zo brave Gaston Durnez — oud geboren, eeuwig jong gebleven — een belangrijke rol heeft gespeeld bij de geboorte van Nero. Of juister: van detectief Van Zwam, voor wie Nero een bijfiguur was.
Willy Vandersteen, van Suske en Wiske, en Marc Sleen zijn altijd vrienden, naijverige vrienden geweest. Het is Sleen die Vandersteen als striptekenaar bij de krant heeft aangeworven, waarna Sleen, naar Vandersteens voorbeeld, een eigen stripreeks wilde starten. Op vraag van Sleen heeft Durnez de eerste scenario’s geleverd, die Sleen nauwelijks heeft gevolgd. Hij besefte al snel dat de combinatie van zijn fantasie en werkkracht, de tijdsdruk en een uitstekende casting — zonder saaie personages als Kuifje of Suske, het moet gezegd — hem genoeg ideeën bracht. En dat de herhalingen en de plotse wendingen door zijn lezers werden gesmaakt.

30.000

Wat me echter nog het meest verrast is de logica en de dynamiek van Sleens vertrek naar De Standaard in 1965. Sleen en Vandersteen waren beiden net na de oorlog, toen het krantenlandschap omwille van de oorlog en de collaboratie onzeker was, bij De Standaard begonnen. Toen die situatie zich uiteindelijk stabiliseerde — het verhaal is complex —kwam Sleen bij Het Volk en Vandersteen bij De Standaard terecht. Sleen, wiens albums zeer populair waren, maar door Het Volk op goedkoop krantenpapier werden uitgegeven, was niet weinig jaloers op de degelijke albums, na enige tijd zelfs in kleur, waarmee De Standaard Uitgeverij (toen hetzelfde bedrijf als de krant) Vandersteen en zijn strips verwende. Om ook dergelijke albums te krijgen trok Sleen naar De Standaard, waarop Het Volk een proces over het eigenaarsschap van de strip begon, en dat ook won. Sleen was een werknemer geweest, en moest de rechten delen met het bedrijf. Tot het conflict niet meer in de rechtbank maar door enkele leidende katholieke figuren werd beslecht. Nero mocht naar De Standaard gaan, en zo’n 30.000 abonnees zijn hem gevolgd.
De werkgeverskrant, met in die jaren ook een collaboratie-randje, op de rechterflank van de CVP, had het van de werknemers- en ACV-krant aan de linkerflank gehaald. De banden tussen De Standaard, het bedrijfsleven en de partij zijn altijd sterk geweest. Na de oorlog hebben enkele later belangrijke politici op de loonlijst gestaan, zonder er ook voor te werken. En toen de krant in 1976 op de fles ging — en mijn vader nog snel zijn abonnement hernieuwde, zegt mijn herinnering, om zo haar te steunen — werd ze door Antwerps kapitaal gered. Twintig jaar later, toen Het Volk op haar beurt in de problemen kwam, werd ze door De Standaard-groep (de VUM) overgenomen, en van 2001 tot 2008 geleidelijk met Het Nieuwsblad versmolten. Nero ging altijd mee. Maar dat laatste, na het verhaal van de 30.000, staat zo niet in het album, en schrijf ik erbij.

Sleen had echter niet alle consequenties overzien. De Standaard was preutser dan Het Volk — vechtende vrouwen? een pijprokende vrouw? een kousenband? — en ze had een taalpuritein aan boord. Sleens teksten werden herschreven, zoals dat ook met Vandersteen was gebeurd; “Als ‘t hier nog lang gaat duren, zal ‘t hier rap gedaan zijn” werd “Als ‘t hier nog lang zo doorgaat zal ‘t hier vlug gedaan zijn”. Zelfs uit Nederland kwamen klachten omdat Nero’s taal werd ont-vlaamst. Als corrector, of censor, vermelden Kerremans en Slangen een taalnazi, H.A.M. Van der Heyden, een voormalige NSB-er, die bij De Standaard en elders tegen het Vlaams ten strijde trok. Blijkbaar was de krant een toevluchtsoord voor taalzuiverende oud-NSB-ers, want bij het lezen gaat me een lichtje op. Vijftig jaar na de feiten herinner ik me de naam Maarten van Nierop, ook een oud-NSB-er, en taaltuinier van de krant.

ontdubbelen

Als kind, als tiener — pubers waren er niet in de jaren zestig — verslond ik de krant. Bij ons was dat De Standaard, zodat Nero’s verhuis mij welgevallen was. Ook toen al schreef ik soms een brief aan de krant. Ik herinner me een brief die ik schreef naar de taaltuinier. Uiteraard om hem tegen te spreken. In zijn strijd tegen de belgicismen had MvN het in dit land welig tierende “ontdubbelen” geviseerd. Ontdubbelen was in die jaren een ware rage: zowel wegen als instellingen werden ontdubbeld. (Heden zijn rioleringen aan de beurt.) De ene voor steeds meer auto’s, de andere voor regionale autonomie. “Ontdubbelen is geen goed Nederlands”, moet de taaltuinier hebben geschreven, omdat het Nederlandse “ont”, in tegenstelling tot het Franse “dé”, altijd op het verwijderen van een toestand of kenmerk wijst. Denk aan ontwapenen, ontkleden, ontmaagden, ontgroenen, ontsporen, ontdekken, ontwikkelen… Nog afgezien van de ban op het handige woord, ging dat argument er bij mij niet in. Ik had het Groene boekje of het woordenboek genomen — de vermaledijde Vlaamse Verschueren, geef ik toe — en een lijst met echt-Nederlandse ont-woorden opgesteld, waarbij het “ont-” niet op het verwijderen, maar op het bekomen van een toestand was gericht. Ontbloten, ontbranden, ontvlammen, ontvreemden, ontwaken, onthouden.., en ook minder duidelijke gevallen als ontduiken, ontgroeien, ontgraven, ontleden, ontlopen, ontroeren, ontslapen, ontsteken… Dat de in België gebruikelijke betekenis van ontdubbelen in Nederland onbekend is, OK, maar beweren dat ze in strijd is met het Nederlandse taal-eigen, die vlieger gaat niet op. De taaltuinier mocht vinden wat hij wou, zijn argument sneed geen hout.

Een antwoord heb ik niet gekregen. Allicht had hij elders nog veel te harken en te snoeien, of zich te verdedigen tegen veel sterker en belangrijker dan ik, zoals Gerard Walschap in “Culturele repressie” uit 1969 [Het ging daar om veel meer dan ontdubbelen.] Wat wel geëvolueerd is, is dat woordenboeken, naast (en na) het verwijderen van dubbels (in heel het taalgebied), ook het in tweeën splitsen of een extra exemplaar toevoegen (in België) als betekenissen van ontdubbelen vermelden. Het is overigens niet het enige geval waarin een Nederlands woord twee bijna tegengestelde betekenissen heeft. Denk aan afbouwen (voltooien: het afbouwen van een huis) dat later (onder invloed van het Duitse abbauen) ook geleidelijk verminderen is gaan betekenen. Wanneer een huis zorgvuldig is afgebouwd, kan het perfect bewoonbaar zijn, of helemaal weg.

 

P.S.: De dubbele (ontdubbelde? of dubbelzinnige?) carrières van H.A.M. Van der Heyden en Maarten van Nierop, eerst bij de NSB en daarna als taalzuiveraars, verklaren allicht waarom mensen die taalzorg belangrijk vinden, al te makkelijk en te snel als taalnazi’s worden weggezet (Doe de grote Taalnazi-test in De Standaard, oktober 2016). Alsof wie erover waakt dat het eten niet aanbrandt of de saus niet klontert, een kooknazi is.

publiek domein

Op 28 september 2024 meldde de Stichting Marc Sleen, waarvan Noël Slangen voorzitter is, dat Nero weldra publiek domein wordt.
“We geven de rechten vrij in twee fasen. Vanaf 1 januari 2025 mag iedereen aan de slag met alle personages die Sleen in zijn lange carrière gemaakt heeft zonder dat de stichting daarin tussenkomt. Men mag dus gags en verhalen maken en publiceren met Marcs figuren. In een tweede fase, vanaf 2030, mag iedereen de tekeningen, gags en verhalen die Marc zelf maakte, reproduceren en op de markt brengen.”

Vienne als Assepoester

Sprookjes, vooral in hun hedendaagse, bijgeschaafde vorm, zijn niet meteen aanbevelenswaardige lectuur, en Assepoester zeker niet. Niet meer van deze tijd, zegt men dan. [Een paradox, want het zijn vaak de oudere versies, uit oudere tijden, die beter en rijker zijn.] Kijk naar het mensbeeld, het vrouwbeeld dat eruit blijkt: de jonge, arme vrouw wier geluk erin bestaat door een prins om haar schoonheid te worden ontdekt, wat zelfs de prins niet ten volle beseft. En ze leefden lang en gelukkig; het sprookje eindigt waar het leven begint. [Let wel: Assepoester wordt niet wakker gekust, en ze beslist zélf naar het feestje te gaan.]
Ik denk aan Assepoester als ik Vienne zie. Misschien ben jij, beste lezer, de prins die haar schoonheid — en meer dan dat — ontdekt. Als reisbestemming is Vienne allicht beperkt, tenzij geschiedenis voor jou het begin en het einde is, maar een combinatie met Grenoble, Chambéry, Lyon of Le Vercors kan boeiend zijn.

Vienne / Vienna

Vienne is niet alleen de Franse naam voor Wenen, of een rivier in het westen van Frankrijk, en daarbij de naam van twee departementen, la Vienne, rond Poitiers, en Haute-Vienne, Limoges. Het is ook een kleine stad aan de Rhône, iets bezuiden Lyon. Een kleine stad (30.000 inwoners) met een groots en ingewikkeld verleden, met Kelten, Romeinen — en misschien zelfs Kretenzers —, Bourgonden, Saracenen en Hongaren, Duitsers en Fransen, koningen en bisschoppen. Vienne moet vooral een grote Gallo-Romeinse stad zijn geweest. En van die grote stad — en van de middeleeuwse stad nadien — blijft tot vandaag veel te zien.

Vienne is sinds 6000 jaar permanent bewoond, en was al voor de Romeinse verovering op de Allobroges in de eerste eeuw voor onze tijdrekening een belangrijke Keltische — of Gallische — stad. Als hoofdstad van Gallia Viennense bekwam het Gallo-Romeinse Vienna belangrijke bestuurlijke en commerciële functies — en ook privileges, zoals het bouwen van een zeven kilometer lange muur aan de oostkant tegen de heuvels. De haven van Vienne, met imposante stapelhuizen, dreef handel met Marseille, en steden in Italië en Griekenland.
Van die centrale positie blijft niet veel over, vandaag. Vienne ligt, als sous-préfecture, in een hoek van het departement Isère, waarvan Grenoble (160.000 inwoners) de dynamische hoofdstad is. Zowel ten westen, aan de overzijde van de Rhône, als ten noorden, ligt het departement van de Rhône, waarvan Lyon het centrum is. Deze vroegere concurrente, Lugdunum, is nu een internationale metropool. De afstand tussen beide steden bedraagt 30 km, en soms wordt Vienne Lyon-Sud genoemd.

Archeologische site en museum, Saint-Romain-en-Gal

Is het vreedzame, gezonde naijver? Zowel in Saint-Romain-en-Gal, op de rechteroever van de Rhône — dat is links als je de kaart bekijkt —, in het gelijknamige departement Rhône, als in Vienne zelf, op de linkeroever, in Isère, zijn er archeologische musea. Die zijn wel héél verschillend. In Saint-Roman-en-Gal werd in 1967, toen men een school wilde bouwen (un lycée), een immense buitenwijk van het Gallo-Romeinse Vienna ontdekt. Nu is er een archeologische site van ongeveer 7 ha, die steeds verder wordt ontgind, en een museum, met onder meer talrijke mozaïeken, dat zelf ook 1 ha meet.
In het eigenlijke Vienne is er, véél kleiner, het Musée des Beaux-Arts et d’Archéologie. Op de verdieping van een oude graanhalle werd in 1895 ruimte voor een museum gecreëerd. Het lijkt op een immense kunstkamer, zoals die in de 15de eeuw ontstonden en vanaf de 17de eeuw door Antwerpse meesters werden geconterfeit. Als postzegels in een album hangen de schilderijen aan de muur. Sommigen spotten graag met dergelijke presentaties, die mijlenver verwijderd staan van hedendaagse musea met lege wanden en zeldzame artefacten — waar de werken elkaar niet mogen storen — maar ik hou ervan. [Net zoals ik ooit de volle kasten van het Museo Civico Archeologico in Bologna wist te appreciëren.]

Musée des Beaux-Arts et d’Archéologie, Vienne

Het verbazendste stuk van Vienne is echter zijn Maison Carrée. Nee, zo heet het niet, maar het doet me er sterk aan denken. Het Maison Carrée in Nîmes is bij wijze van spreken wereldberoemd, maar van de Temple d’Auguste et de Livie in Vienne had ik nooit gehoord. Ik schrok dus toen ik het, eerst op foto en dan in werkelijkheid zag. Het staat ook wat verloren, op een parking bijna.

Tempel van Augustus en Livia (1ste eeuw)

Twee straten verder staat wat overblijft van het forum. Enkele bogen met decoraties. Ze zijn een onderdeel van de archeologische site Jardin de Cybèle. Jammer genoeg zat Vienne toen ik er was in de aanloop naar het jaarlijkse Jazz à Vienne, een groot festival dat in twee weken 200.000 bezoekers telt. Veel moois was daarom alvast dichtgetimmerd en onzichtbaar gemaakt. Hetzelfde gold bijna voor het immense Gallo-Romeinse theater, dat in een heuvel (la colinne du Pipet) is uitgespaard, en initieel 11 tot 14.000 toeschouwers kon ontvangen. [Voor Jazz à Vienne zijn dat er 7500.] Dat theater kon ik wel bezoeken, maar er stond een enorme overdekte scène. Jammer voor mij, en voor enkele andere toeristen — veel volk zie je niet in Vienne —, maar wel legitiem. Het beste dat je als stad met zo’n site kan doen, is hem gebruiken voor wat hij is gebouwd, waarbij de elektronisch versterkte en bewerkte Jazz (met overvloedig kunstlicht) de theatervoorstellingen vervangt. Naast het theater is er — niet zichtbaar — een odéon, een kleinere zaal, die overdekt moet zijn geweest, voor muziek, zang en poëzie.

Antiek theater  (1ste eeuw)

Het merkwaardigst is echter de piramide-obelisk die in een zuidelijke buitenwijk staat. Het verrassende monument op een kleine rotonde is wat overblijft van wat een Gallo-Romeins circus — een renbaan — is geweest.

Piramide-obelisk  (2de eeuw)

Ook het middeleeuwse Vienne heeft veel te bieden. Niet alleen de kathedraal Saint-Maurice — nu een co-cathédrale met Grenoble —, die van de 11de tot de 16de eeuw in romaanse en gotische stijl werd gebouwd, en waarvan de westgevel recent werd gerestaureerd, maar ook de kerk Saint-André-le-Bas en het aanpalende klooster. De abdijkerk Saint-Pierre — een vroeg-middeleeuwse basiliek — kan niet bezocht worden, maar dat is voor een goed doel: de huidige inhoud, een musée lapidaire (d.w.z.: met oude stenen) wordt verhuisd, en vanaf 2025 beginnen de werken aan het toekomstige Musée (départemental) d’histoire de Vienne. Wat dat voor de kunstcollectie van het Musée des Beaux-Arts inhoudt, weet ik niet. Overigens had ik dat oude musée lapidaire wel graag gezien: het dateerde van 1872, was sindsdien nagenoeg ongewijzigd, en werd in oktober 2022 gesloten. Een oud museum over nog oudere dingen, wat wens je nog meer? Op de rechteroever, opnieuw, in de gemeente Sainte-Colombe, is er de 14de eeuwse donjon Tour des Valois die de brug over de Rhône en de toegang tot Vienne bewaakt.

Kathedraal Saint-Maurice  (westgevel, 14de – 16de eeuw)

kloostergang van de abdij Saint-André-le-Bas (12de eeuw)

Vienne heeft dus grote plannen, en zal in de komende jaren ingrijpend veranderen. Op elke oever van de Rhône zal er een belangrijk departementaal museum zijn omtrent de Gallo-Romeinse stad, met gelijkaardige inhoud, ook lapidair. Tot vandaag lijkt het echter of de stad de omvang en de rijkdom van al haar oude schatten (nog) niet goed aankan [en/of onvoldoende geholpen wordt]. Wanneer ik de staat van de tempel of het stukje forum zie, maak ik me zorgen, en ook de sluiting van de basiliek Saint-Pierre heeft allicht niet alleen met het museumproject maar ook met de bouwkundige (bouwvallige?) toestand te maken. Onderwijl blijft een belangrijk deel van het openbaar domein van Vienne door parkerende auto’s ingepalmd, is de weg langs de Rhône nog altijd een grote verbindingsweg — de befaamde Nationale 7, met haastige mensen, niet zo poëtisch als het liedje van Charles Trenet,  —, en wordt ook elders in de stad, zoals langs de mooie Cours Brillier met zijn lommerrijke terrassen, snel en luidruchtig gereden. De site van Vienne, gekneld tussen de Rhône en de heuvels, bemoeilijkt de aanpak van die problemen.

Ik ben benieuwd naar het toekomstige Vienne, de Assepoester van de Gallo-Romeinen, en ambigu in mijn verwachtingen. Enerzijds kijk ik — vanop afstand — uit naar de geplande en mogelijke vernieuwingen (de musea, de restauraties, de heraanleg van straten en pleinen…), anderzijds hou ik van oude dingen, de wat onhandige manier waarop het vroeger was — of soms nog is. Wat nieuw is, wordt wel eens te goed gedaan, te doordacht. En wordt er zielloos van.

slaven

De reis die ik in juni heb gemaakt, van Mâcon naar Vienne, via een half dozijn andere steden, begon en eindigde met Romeinen, en met keizer Augustus. In Mâcon, in het Musée des Ursulines, stond ik op de eerste dag oog in oog met Augustus, Agrippa en Cicero. In gips. En verwonderde me over de schoonheid en elegantie van die Romeinen, naast de banaliteit van een Franse koning ernaast (Charles V, 1338-1380). De tempel van diezelfde Augustus, en Livia, was een van de hoogtepunten van de laatste dagen van mijn reis, in Vienne. [Je vraagt je af wie Livia is: ze was de echtgenote van keizer Augustus. Beiden werden na hun dood vergoddelijkt en aanbeden. Zo ging dat met staatshoofden.] Onderwijl zag ik talrijke musea, opgravingen, mozaïeken en een triomboog — of wat erop leek, in Aix-les-Bains. [En dan heb ik nog een en ander gemist, zoals de tempel van Diana, ook in Aix.] Musea (ook in Valence en Grenoble) praatten honderduit over de Gallo-Romeinse beschaving, met prachtige artefacten en grote maquettes, vooral van Vienne dan. Een indrukwekkende wereld. Zo mooi is het nadien niet meer geweest.

maquette van een deel van de haven van Vienne (Archeologisch museum in Saint-Romain-en Gal)

Maar waar niemand, geen tekst of tentoonstelling over sprak, zijn de slaven.
Je vermoedt dat iemand al die huizen, paleizen en monumenten heeft gebouwd. Dat iemand het land bewerkte en de maaltijden en drankgelagen verzorgde. Dat iemand het graan, het hout en de wijn heeft verscheept. Maar niets verneem je daarvan. Hoe lagen de maatschappelijke verhoudingen, zowel numeriek als inhoudelijk? Hoe zijn ze geëvolueerd? Onze kennis over die wereld blijft veel te abstract.

 

tweemaal naar hetzelfde museum?

Gaat u tweemaal naar het Louvre wanneer u Parijs bezoekt? (…) Ik ook niet. [Het is zelfs even geleden dat ik er nog was.] Als u van het museumbezoekende type bent — zoals ik — gaat u die andere dag naar het Jeu de Paume, het Orsay, Rodin, Picasso of de Plantentuin. Een andere sfeer, een andere plek.

Tijdens mijn juni-reis met de trein was ik in Mâcon. Ze hebben daar een mooi Musée des Ursulines. Het Musée Lamartine, dat tot 2016 in de Académie van Mâcon gevestigd was, in het Hôtel Senecé, zit daar mee in. [Alphonse de Lamartine (1790-1869) is dé man van Mâcon. Dichter, historicus en staatsman. Zowat een Goethe in het Frans.] Er valt heel veel te zien in het Musée des Ursulines, en Lamartine heb ik gelaten voor wie hij was. ‘s Anderendaags ben ik niet naar Les Ursulines teruggekeerd, om Lamartine te zien, wat ik in een afzonderlijk Lamartine-museum wel zou hebben gedaan. Ik heb meer, en veel tijd genomen voor de Cité des Vins et Climats de Bourgogne aan de andere kant van de stad, waar ik ook veel heb geleerd. Zoals het feit dat wijnranken voortdurend en in elk seizoen moeten worden gesnoeid. En dat “aligoté” geen behandeling maar een druivensoort is. Het grootste deel van de tijd was ik overigens alleen in de grote zaal van de Cité — net als de dag voordien bij Les Ursulines — en na een tweetal uren, nadat ik alle filmpjes gezien, alle teksten gelezen en alle parfums gesnoven had, kwam iemand kijken of ik er nog was. [Er zijn geen zaalwachters.] Liever twee musea dan tweemaal hetzelfde, al is het om er andere zalen met andere collecties te zien.

De dag nadien was ik in Bourg-en-Bresse. En bezocht ik, even buiten de stad, het befaamde Monastère royal de Brou. Margaretha van Oostenrijk, hertogin van Savoie en landvoogdes der Nederlanden heeft het in het begin van de zestiende eeuw door de Brusselse architect Lodewijk van Bodegem laten bouwen. Het klooster telt drie kloostergangen — versta: drie binnentuinen met half-open gangen en diverse lokalen errond. [Le monastère compte trois cloîtres.] Een van die kloosters herbergt sinds meer dan een eeuw het stedelijk museum van Bourg-en-Bresse, waarvan de rijke collectie vooral uit Vlaamse, Hollandse, Italiaanse en Franse kunst bestaat. Het bezoek aan de kerk in late Brabants-gothische stijl en aan de merkwaardige grafmonumenten is een intense esthetische ervaring, en het bezoek aan het museum is dat ook. Het wordt snel teveel. Ik heb veel aan me voorbij laten gaan. Toch ben ik de dag daarop niet teruggekomen, om de collectie van het museum met hernieuwde energie te zien. Op twee dagen tweemaal naar dezelfde plek, dat doe ik niet.

Jan Jambon, de aftredende minister-president van Vlaanderen, eveneens minister van cultuur, droomt/droomde ervan het KMSKA en het MuHKA (en ook het Mu.ZEE) in één museum samen te brengen, om ze “naar een hoger niveau te tillen”. Voor een betere plaats op de internationale ranking van musea? Ik hoop alvast dat de afzonderlijke plekken (niet alleen tussen Oostende en Antwerpen, maar ook binnen Antwerpen) en de afzonderlijke sferen blijven bestaan. Liever twee dan één.

 

« Oudere berichten

© 2024 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑