Jef Van Staeyen

Tag: literatuur (Pagina 1 van 11)

Nero en de taalnazi’s — en ik

 

In de bibliotheek van Berchem zag ik een lijvig boek over Sleen: De eeuw van Marc Sleen (2022), samengesteld door Yves Kerremans en Noël Slangen. De uitgevers (Davidsfonds en Standaard Uitgeverij) hebben allicht op voorhand bepaald hoe groot en zwaar het boek moest worden (2 kg), want het bevat misschien teveel platen, en zeker te weinig tekst.

Het verhaal van Marcel Neels (1922-2016) komt aan bod, en ook enkele belangrijke gebeurtenissen uit het leven van zijn strips, maar je leest weinig of niets over de grafische kwaliteit ervan. En die is zeer hoog. Soms lijkt het Rubens wel. Vergeleken met wat Sleen presteerde, zijn de tekeningen van Hergé en Vandersteen erg plat. Veeleer vlijtig dan krachtig. Sleen tekende ongeremd en ongerijmd, hij zette op papier wat hij wilde tekenen, anderen wat ze konden tekenen. Al moet gezegd dat ook wat Sleen tekende met de jaren toch vlakker geworden is. De sterkste plaat in het album staat op pagina’s 6 en 7 en komt uit De hoorn des overvloeds (1953). Groot is ook het kwaliteitsverschil tussen de vroege, wat banale kunsttekeningen van Sleen — hij wilde kunstenaar worden — en zijn strips en cartoons. Prachtig zijn sommige portretten, zoals Achiel Van Acker en Nand Buyl.

Tuizentfloot

Kerremans en Slangen zeggen niets over de grafische evoluties van de personages: niets over Nero zelf, of over zijn imposante neus die met de jaren gekrompen is, niets over detectief Van Zwam (“dedectief”), over Madame Pheip… Alleen van Petoetje komt de evolutie aan bod, die Sleen eerst karikaturaal met dikke lippen getekend heeft, die na enkele albums wel verdwenen. [De aanwezigheid van het zwarte Petoetje heeft er in de jaren 80 wel toe geleid dat Nero, in tegenstelling tot Suske en Wiske, door een Zuid-Afrikaanse uitgever geweigerd werd.]
Niets evenmin over de Vlaamse straten, huizen en woonkamers, over de Vlaamse zeden en gebruiken, die in vijftig jaar Nero (de halve eeuw van Sleen) zo sterk veranderd en in strips aanwezig zijn.

Kerremans en Slangen vertellen hoe Sleen bij het tekenen van zijn strips soms slechts één week voorspong had op de publicatie in de krant, en niet altijd wist waarheen het verhaal moest leiden. Dat verklaart mee de bizarre plotwendingen, die een kenmerk van de Nero-verhalen zijn. Mij zou het niet verrassen als kapitein Oliepul met zijn His Majesty Pull zo nodig in een bergmeer opduikt, of Jan Sterk zijn frituur in de woestijn heeft gezet. Zonder Tuizentfloot te vergeten die voor verstrooiing zorgt — en enkele dagen respijt voor de strip en haar auteur — ongetwijfeld het meest absurde personage van het Belgische beeldverhaal.

Het verrast me nauwelijks dat Sleen vaak problemen had met de puriteinse uitgevers van de katholieke Vlaamse kranten (De Standaard, Het Volk), maar het verrast me wel dat de o zo brave Gaston Durnez — oud geboren, eeuwig jong gebleven — een belangrijke rol heeft gespeeld bij de geboorte van Nero. Of juister: van detectief Van Zwam, voor wie Nero een bijfiguur was.
Willy Vandersteen, van Suske en Wiske, en Marc Sleen zijn altijd vrienden, naijverige vrienden geweest. Het is Sleen die Vandersteen als striptekenaar bij de krant heeft aangeworven, waarna Sleen, naar Vandersteens voorbeeld, een eigen stripreeks wilde starten. Op vraag van Sleen heeft Durnez de eerste scenario’s geleverd, die Sleen nauwelijks heeft gevolgd. Hij besefte al snel dat de combinatie van zijn fantasie en werkkracht, de tijdsdruk en een uitstekende casting — zonder saaie personages als Kuifje of Suske, het moet gezegd — hem genoeg ideeën bracht. En dat de herhalingen en de plotse wendingen door zijn lezers werden gesmaakt.

30.000

Wat me echter nog het meest verrast is de logica en de dynamiek van Sleens vertrek naar De Standaard in 1965. Sleen en Vandersteen waren beiden net na de oorlog, toen het krantenlandschap omwille van de oorlog en de collaboratie onzeker was, bij De Standaard begonnen. Toen die situatie zich uiteindelijk stabiliseerde — het verhaal is complex —kwam Sleen bij Het Volk en Vandersteen bij De Standaard terecht. Sleen, wiens albums zeer populair waren, maar door Het Volk op goedkoop krantenpapier werden uitgegeven, was niet weinig jaloers op de degelijke albums, na enige tijd zelfs in kleur, waarmee De Standaard Uitgeverij (toen hetzelfde bedrijf als de krant) Vandersteen en zijn strips verwende. Om ook dergelijke albums te krijgen trok Sleen naar De Standaard, waarop Het Volk een proces over het eigenaarsschap van de strip begon, en dat ook won. Sleen was een werknemer geweest, en moest de rechten delen met het bedrijf. Tot het conflict niet meer in de rechtbank maar door enkele leidende katholieke figuren werd beslecht. Nero mocht naar De Standaard gaan, en zo’n 30.000 abonnees zijn hem gevolgd.
De werkgeverskrant, met in die jaren ook een collaboratie-randje, op de rechterflank van de CVP, had het van de werknemers- en ACV-krant aan de linkerflank gehaald. De banden tussen De Standaard, het bedrijfsleven en de partij zijn altijd sterk geweest. Na de oorlog hebben enkele later belangrijke politici op de loonlijst gestaan, zonder er ook voor te werken. En toen de krant in 1976 op de fles ging — en mijn vader nog snel zijn abonnement hernieuwde, zegt mijn herinnering, om zo haar te steunen — werd ze door Antwerps kapitaal gered. Twintig jaar later, toen Het Volk op haar beurt in de problemen kwam, werd ze door De Standaard-groep (de VUM) overgenomen, en van 2001 tot 2008 geleidelijk met Het Nieuwsblad versmolten. Nero ging altijd mee. Maar dat laatste, na het verhaal van de 30.000, staat zo niet in het album, en schrijf ik erbij.

Sleen had echter niet alle consequenties overzien. De Standaard was preutser dan Het Volk — vechtende vrouwen? een pijprokende vrouw? een kousenband? — en ze had een taalpuritein aan boord. Sleens teksten werden herschreven, zoals dat ook met Vandersteen was gebeurd; “Als ‘t hier nog lang gaat duren, zal ‘t hier rap gedaan zijn” werd “Als ‘t hier nog lang zo doorgaat zal ‘t hier vlug gedaan zijn”. Zelfs uit Nederland kwamen klachten omdat Nero’s taal werd ont-vlaamst. Als corrector, of censor, vermelden Kerremans en Slangen een taalnazi, H.A.M. Van der Heyden, een voormalige NSB-er, die bij De Standaard en elders tegen het Vlaams ten strijde trok. Blijkbaar was de krant een toevluchtsoord voor taalzuiverende oud-NSB-ers, want bij het lezen gaat me een lichtje op. Vijftig jaar na de feiten herinner ik me de naam Maarten van Nierop, ook een oud-NSB-er, en taaltuinier van de krant.

ontdubbelen

Als kind, als tiener — pubers waren er niet in de jaren zestig — verslond ik de krant. Bij ons was dat De Standaard, zodat Nero’s verhuis mij welgevallen was. Ook toen al schreef ik soms een brief aan de krant. Ik herinner me een brief die ik schreef naar de taaltuinier. Uiteraard om hem tegen te spreken. In zijn strijd tegen de belgicismen had MvN het in dit land welig tierende “ontdubbelen” geviseerd. Ontdubbelen was in die jaren een ware rage: zowel wegen als instellingen werden ontdubbeld. (Heden zijn rioleringen aan de beurt.) De ene voor steeds meer auto’s, de andere voor regionale autonomie. “Ontdubbelen is geen goed Nederlands”, moet de taaltuinier hebben geschreven, omdat het Nederlandse “ont”, in tegenstelling tot het Franse “dé”, altijd op het verwijderen van een toestand of kenmerk wijst. Denk aan ontwapenen, ontkleden, ontmaagden, ontgroenen, ontsporen, ontdekken, ontwikkelen… Nog afgezien van de ban op het handige woord, ging dat argument er bij mij niet in. Ik had het Groene boekje of het woordenboek genomen — de vermaledijde Vlaamse Verschueren, geef ik toe — en een lijst met echt-Nederlandse ont-woorden opgesteld, waarbij het “ont-” niet op het verwijderen, maar op het bekomen van een toestand was gericht. Ontbloten, ontbranden, ontvlammen, ontvreemden, ontwaken, onthouden.., en ook minder duidelijke gevallen als ontduiken, ontgroeien, ontgraven, ontleden, ontlopen, ontroeren, ontslapen, ontsteken… Dat de in België gebruikelijke betekenis van ontdubbelen in Nederland onbekend is, OK, maar beweren dat ze in strijd is met het Nederlandse taal-eigen, die vlieger gaat niet op. De taaltuinier mocht vinden wat hij wou, zijn argument sneed geen hout.

Een antwoord heb ik niet gekregen. Allicht had hij elders nog veel te harken en te snoeien, of zich te verdedigen tegen veel sterker en belangrijker dan ik, zoals Gerard Walschap in “Culturele repressie” uit 1969 [Het ging daar om veel meer dan ontdubbelen.] Wat wel geëvolueerd is, is dat woordenboeken, naast (en na) het verwijderen van dubbels (in heel het taalgebied), ook het in tweeën splitsen of een extra exemplaar toevoegen (in België) als betekenissen van ontdubbelen vermelden. Het is overigens niet het enige geval waarin een Nederlands woord twee bijna tegengestelde betekenissen heeft. Denk aan afbouwen (voltooien: het afbouwen van een huis) dat later (onder invloed van het Duitse abbauen) ook geleidelijk verminderen is gaan betekenen. Wanneer een huis zorgvuldig is afgebouwd, kan het perfect bewoonbaar zijn, of helemaal weg.

 

P.S.: De dubbele (ontdubbelde? of dubbelzinnige?) carrières van H.A.M. Van der Heyden en Maarten van Nierop, eerst bij de NSB en daarna als taalzuiveraars, verklaren allicht waarom mensen die taalzorg belangrijk vinden, al te makkelijk en te snel als taalnazi’s worden weggezet (Doe de grote Taalnazi-test in De Standaard, oktober 2016). Alsof wie erover waakt dat het eten niet aanbrandt of de saus niet klontert, een kooknazi is.

publiek domein

Op 28 september 2024 meldde de Stichting Marc Sleen, waarvan Noël Slangen voorzitter is, dat Nero weldra publiek domein wordt.
“We geven de rechten vrij in twee fasen. Vanaf 1 januari 2025 mag iedereen aan de slag met alle personages die Sleen in zijn lange carrière gemaakt heeft zonder dat de stichting daarin tussenkomt. Men mag dus gags en verhalen maken en publiceren met Marcs figuren. In een tweede fase, vanaf 2030, mag iedereen de tekeningen, gags en verhalen die Marc zelf maakte, reproduceren en op de markt brengen.”

Big Brother van Lionel Shriver neemt je tweemaal bij de neus

Met Big Brother (2013), in het Nederlands vertaald als Big Brother, neemt de Amerikaanse schrijfster Lionel Shriver je tweemaal bij de neus. Een eerste maal, maar dat merk je snel, al was het maar door de blurb op de achterflap, omdat de roman niet over verregaande schending van privacy gaat, door een of andere openbare of private moloch gepleegd, maar over zwaarlijvigheid.
Een tweede maal, omdat zwaarlijvigheid ook niet het echte onderwerp is. Big Brother, zo genoemd naar de 193 kg wegende Edison, oudere broer van de ik-persoon Pandora, gaat over familiebanden. Wat mag je van familie verwachten? Wat ben je als familie verplicht, word je geacht verplicht te zijn, of acht je zelf geacht te zijn? En welke banden draag je als volwassene mee uit de kindertijd?
Heel de setting is daartoe opgezet. Prachtig opgezet. Chapeau.

De zowat 40-jarige Pandora Halfdanarson heeft succes in haar job. Ze heeft een bedrijfje opgericht dat op bestelling hekel-poppen(*)Voor je geliefde, voor een vriend of familielid, of zelfs voor je baas, als die tegen een grapje kan, bestel je een handgemaakte pop, die de persoon in kwestie imiteert en die, als je aan een touwtje trekt, een van zijn of haar typische, vaak ergerlijke uitspraken doet. Het mechaniekje bevat tien tot twintig dergelijke, op maat gemaakte zinnen. “Let maar niet op mij, het gaat erom wat de kinderen graag willen.” voor een oma die nooit een eigen mening heeft. “Ik wed dat het al is uitverkocht.” voor de eeuwige pessimist. “Maar die tas was voor de helft van de prijs.” Etc. produceert, en dat nationale bekendheid geniet. Het brengt goed op en ze doet het graag, maar maakt zich geen illusies over de toekomst ervan — wat vandaag mode is kan morgen snel vergeten zijn. Hoe ook, in heel het verhaal is geld voor haar nooit een probleem. Ze is gehuwd met Fletcher Feuerbach, een meubelmaker wiens zaak veel minder succes heeft — hij bouwt unieke, hoogwaardige meubels die heel duur zijn en waar niemand om vraagt—, en die enkele jaren geleden met zijn twee kinderen zijn drugverslaafde echtgenote verlaten heeft. Pandora is dus stiefmoeder. De adoptiezoon Tanner (17) en -dochter Cody (13) ervaren en beleven haar als hun moeder, al komt het verschil moeder/stiefmoeder soms aan bod in gesprekken tussen de ouders — onze kinderen of mijn kinderen — of in de gedachten — de vrees — van Pandora: wat gebeurt er met stiefmoederschap wanneer een huwelijk verbroken wordt?
Pandora heeft een oudere broer, Edison, met wie ze samen haar kindertijd heeft doorgebracht, die ze altijd bewonderd heeft, en die op 17-jarige leeftijd naar New York vertrokken is om als jazz-pianist carrière te maken, en daarin aanvankelijk is gelukt. Ze heeft ook een veel jongere zus, Solstice, die veraf woont, die de gezamenlijke herinneringen van Pandora en Edison niet deelt, en zich uitgesloten voelt. Fletcher, van zijn kant, was enig kind. Hij weet niet wat broers en zussen zijn.
Pandora’s grootouders en moeder zijn overleden, maar haar vader, Travis Appaloosa — de toneelnaam van Hugh Halfdanarson —, was acteur in een succesrijk televisiefeuilleton, Joint Custody (gezamenlijke voogdij), dat volledig rond de relatie tussen gescheiden ouders en hun kinderen draaide, en waarin hij drie kinderen had, [De nu 70-jarige Travis leeft nog altijd in die glorietijd.] Daardoor is er destijds een drievoudige identificatie ontstaan tussen de echte kinderen, vooral Edison en Pandora, hun televisie-equivalenten, en de acteurs die die rollen vertolkten. Drie namen of personen voor één: de jonge actrice Flor Newport speelde Maple Fields waarmee Pandora Halfdanarson vereenzelvigd werd. Edison, die carrière heeft gemaakt onder de naam Edison Appaloosa, verwijzend naar zijn beroemde vader, heeft op een blauwe maandag de artiestennaam Caleb Fields gebruikt, naar de zoon uit de televisiereeks. De relaties tussen al deze personages, en ook hun namen, zijn niet het decor, maar wel de materie van het verhaal. Wanneer Pandora verneemt dat haar broer Edison aan lager wal is geraakt, besluit ze hem voor twee maanden in huis te nemen. Tot haar ontstentenis ontdekt ze dat de bewonderde, aantrekkelijke jongeman van 80 kg in enkele jaren een afgrijselijk zwaargewicht van 193 kg geworden is. Tussen haar man en haar broer is het nooit goed geweest, maar nu die walgelijke figuur twee maanden in hun huis komt logeren, en zich niet aantrekt hoe hij daar ervaren wordt, is het hek helemaal van de dam. Als hij blijft ben ik weg! zegt Fletcher na het zoveelste incident.

Obesitas is een delicaat onderwerp, want het is een maatschappelijke kwaal, in Amerika veel meer dan hier, maar erover praten en schrijven wordt snel als stigmatiserend ervaren. Lionel Shriver vangt dat behoorlijk goed op door de molligheid van de veertigjarige Pandora, en de problemen die zij wel, maar haar echtgenoot daar niet mee heeft.

Het boekt valt uiteen in twee grote en een klein deel. Er zit een literaire spitsvondigheid in, of is het een krachttoer? Als lezer stond ik soms verbaasd over de evolutie van de karakters tussen deel 1 (Edison woont in bij Pandora en haar gezin, en daar komt veel schade en wrevel van) en deel 2 (Pandora verlaat met Edison het echtelijk huis. Gedurende één jaar zal ze hem begeleiden en vergezellen in een extreme vermageringskuur. Edison is minzaam, oplettend en hulpvaardig.). Deel 3 verklaart hoe dat komt.

Lezenderwijs blijkt dat obesitas niet het echte onderwerp is van het boek. Heel veel wordt daarover niet verteld. Eten en eten bereiden komt al meer aan bod, als belangrijkste menselijke activiteit, maar hét onderwerp is familie. Hoe ver gaat Pandora als ze haar huis, haar man en haar kinderen/stiefkinderen verlaat, om voor haar broer te zorgen? Moet Fletcher Pandora’s broer ook als zijn broer beschouwen, met alle consequenties van dien, zoals Fletchers kinderen Pandora’s kinderen zijn? Er zijn vragen, en tegenstrijdige stukken van antwoorden. Er is geen besluit. Pandora zit in een double bind. Wat ze ook doet, ze verliest altijd.

 

P.S.: Er bestaat een opvallende gelijkenis tussen de Fletcher uit Big Brother en de Remington in The Motion of the Body Through Space (2020), in het Nederlands vertaald als De weg van de meeste weerstand. Beide echtgenoten van de vertellende ik-persoon zijn extreem en gestreng in hun handelen, en bij beiden zit sporten erin. Remington lijkt wel een verder uitgewerkte versie van Fletcher.

Pagina 16 staat volgende zin.
“Ik dacht dat je broer een appartement had. Boven zijn jazzclub.” Fletcher doordrenkte “zijn jazzclub” met een sceptishe toon. Hij geloofde niet dat Fletcher ooit een eigen jazzclub had gehad.
Dit moet uiteraard Edison zijn. Een onhandigheidje van de vertaler, door de uitgever niet opgemerkt.

Zie ook, op deze website: de Mandibles — Lionel Shriver.

Poubelle — Waterdrager (naar de zee)

 

Nee, het is Waterdrinker, Pieter, niet –drager. Maar het water kan wel symbool zijn om de sloten witte wijn en andere alcoholhoudende dranken aan te lengen, die in Poubelle achterovergeslagen worden.
Toch is dat aanlengen niet het juiste beeld. Aandikken zou beter zijn. Met zagemeel — van dik hout zaagt men planken — of met aardappelbloem, waarmee sausen saai en zwaar worden gemaakt.
Pieter Waterdrinker heeft een dik boek geschreven, 544 pagina’s. In feite twee boeken, op een handige, nee meesterlijke wijze tot één groot verhaal gemaakt. Maar hij verstaat, nee misbruikt de kunst om de verhaallijn aan te dikken met in het beste geval filmische beschrijvingen. Bij een bezoek aan een invloed- en schatrijke man in Oekraïne komen de kinderen even in beeld, en krijgen we hun leeftijden en de wijze waarop ze zijn gekleed — een matrozenpak met zwarte lakschoenen voor de jongen van tien en een roze baljurk met witte balletjes en fel rode lakschoentjes voor het meisje van acht, want ze gaan naar het kinderbal bij de Brodski’s, die snoepfabrikanten zijn —, en bij de Parijse pied-à-terre die Wessel Stols, de hoofdpersoon, op dat moment sociaal-democratisch Europarlementslid, in de omgeving van het Musée d’Orsay heeft gekocht, hoort de spotprijs die hij bij de weduwe van een overleden collega van de fractie van de Europese groenen bedongen heeft. In een aanval van francofonie (!) heeft Friedl, zijn vrouw, het appartement helemaal opnieuw ingericht. Lijfelijke kenmerken, vooral van vrouwen, beeldschoon, komen uitgebreid aan bod, maar ook veel anders wordt in karrenvrachten geleverd, tot en met de prijsreductie die de Europarlementsleden in Brussel voor hun zwembeurten genieten. Naast de talrijke, elders opgesomde privileges mocht ook dit niet ontbreken.
Allicht was het boek te dik opdat de uitgever, Nijgh & Van Ditmar, het een corrector zou toevertrouwen. Er staan te veel fouten in, het lijkt wel een krant. Wie Franse termen gebruikt, kijkt best even na hoe ze worden geschreven — of wat ze betekenen: inmobilier, weinig verkeer op de periferie, of de genoemde francofonie — maar ook naar spelling en zinsbouw loopt het soms mis: de Tuileriëen, of Half soezend, als in een baarmoeder, liet Wessels Stols liet zich door de stad rijden. En dan vermijd ik dingen waarvan ik weet dat ze in het Noorden anders worden geschreven en gezegd dan hier in het Zuiden. Soms lijkt het boek me niet alleen slordig uitgegeven, maar ook slordig geschreven. Ik zou een tekstprogramma moet hebben om dat na te gaan. Stukjes tekst die een tweede keer voorkomen, zonder dat het als stijlfiguur is bedoeld — zat het stukje nog in een la, en moest het er zeker in? Of een bos rozen op station Bruxelles-Midi gekocht, wanneer Stols met de auto in één keer van Parijs naar Nederland rijdt.

De dikte van het boek maakt ook dat we, als lezers, herhaaldelijk en pagina’s lang, behoorlijk banale beschouwingen moeten slikken over het leven, de liefde, en seks. Over politiek en over de Europese machine, waarvan de priesters en dienaren, naar het voorbeeld van de communisten in Moscou destijds, doen alsof ze erin geloven om er beter van te profiteren. Geen domme idee, maar wel heel zwaar in de verf gezet. Best handig plaatst Waterdrinker een dubbel scherm tussen de platheid van die ideeën, en hemzelf als auteur. Niet hij, maar een zekere Sander Brons heeft het boek geschreven, op basis van de autobiografische notities van Wessel Stols — of wat daarvan overblijft. Stols is een mislukte romanschrijver, die nooit verder raakte dan de overigens door zijn lezerspubliek zeer gewaardeerde columns in een belangrijke, toonaangevende — lees: progressieve — Nederlandse krant, en Brons, voor een kleinere rol als tegenbeeld, heeft als schrijver enig succes, tot zelfs in het buitenland.

Waterdrinker is niet karig met wat hij schrijft. Ergens las ik een vergelijking met Willem Frederik Hermans — wat Stols ook aanmoedigt, wanneer hij in Parijs aan Hermans denkt: “Als Hermans het kan, dan kan ik het verdomme ook.” Schrijven. De vergelijking kán als je de complexiteit van De donkere kamer of De herinneringen neemt, maar ze is onzin als je aan Hermans’ stijl en precisie denkt. Er staat niets te veel in Hermans’ boeken, die de nauwkeurigheid van een horloge hebben, én Hermans aarzelde niet zijn teksten herhaaldelijk bij te schaven, ook nadat ze waren uitgegeven, gedrukt en verkocht. Waterdrinker schaaft zijn boeken niet, zelfs vóór ze in de winkel liggen. Als Waterdrinker (of Brons?) even accuraat wil schrijven als Hermans, scheurt hij de helft van de pagina’s uit Poubelle. Richting poubelle. Ik wens ze echt niet toe wat met Stols’ schriftjes in Slovjansk gebeurt.

de vrouw die tegen de deur aanliep — Roddy Doyle

De vrouw die tegen de deur aanliep is het verhaal van de vrouw die tegen de deur aanliep, en die van de trap viel, althans dat was het verhaal telkens ze zwaar gehavend en door haar liefhebbende echtgenoot vergezeld naar het hospitaal ging om verzorgd te worden voor de zware kwetsuren, blauwe, rode en zwarte plekken, gebroken botten, verloren tanden, brandwonden of afgerukt haar. Het is het verhaal dat iedereen wilde geloven, de artsen en de verpleegsters, de mensen in de stad of zijzelf, en waarbij vooral geen vragen werden gesteld, tenzij door haar oudere zuster, die vond dat het genoeg, of zelfs veel te veel was geweest.
Het is het verhaal van een vrouw die geklemd zit tussen haar liefde, intense liefde voor haar echtgenoot, die haar ook intens bemint — wanneer hij haar niet slaat of ‘s avonds lang van huis wegblijft —, hun kinderen die ze wil beschermen, haar financiële afhankelijkheid als vrouw aan de haard in een gezin met weinig geld, en de mensen in haar omgeving die liever niet weten wat er gebeurt. Gekneld tussen haar jeugdige dromen en wat ervan geworden is. Tot ze uiteindelijk, na een lijdensweg van zeventien jaar, om haar oudste dochter tegen haar man te beschermen, even gewelddadig reageert en hem het huis uitjaagt.
De Ierse schrijver Roddy Doyle vertelt haar gedachtengang, weifelingen en herinneringen, zowat een jaar later, nadat de man bij een inbraak en gijzelneming een vrouw heeft gedood en door de politie wordt neergeschoten. De vrouw denkt aan haar jeugd, haar verliefdheid, haar huwelijk, en lang en met herhalingen aan het geweld — zo is het ook — en kort aan de ontknoping — dat is ze ook. The Woman Who Walked into Doors is een krachtig boek. Het verscheen in 1996.

 

 

« Oudere berichten

© 2024 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑