Jef Van Staeyen

Tag: literatuur (Pagina 1 van 10)

Saarbrücken in Oostenrijk?

Kent iemand een Saarbrücken in Oostenrijk? Liefst in de omgeving van Zell-am-See.

Ik lees “De watermethodeman”, een soms pijnlijke roman van de Amerikaanse auteur John Irving uit 1972. Irving heeft een eenvoudige, directe schrijfstijl — hij maakt het niet nodeloos moeilijk — maar de chronologie ligt wel overhoop. Soms vraag ik me af of dat ook voor de geografie geldt.

Hoofdstuk 13 lees ik:
Toen ik leerde skiën, besefte ik algauw dat Merrill Overturf als leraar niet zo geslaagd was. Merrill was niet zo’n bedreven skiër, al wist hij wel hoe je moest stoppen. Op de kinderpiste in Saarbrücken wierp ik me op de ruggenbrekende sleeplift. Afgezien van de vele kinderen was het ding gelukkig niet druk bezet; de meeste volwassenen waren naar de wedstrijden in Zell-am-See gegaan om te kijken naar de afdaling van de reuzenslalom voor vrouwen.

Ik wist het niet — u wist het misschien evenmin — maar men kan (men kon?) skiën in Saarbrücken. Saarbrücken ligt echter op 600 km van Zell-am-See. De kinderen in Saarbrücken en de volwassenen naar Zell-am-See lijkt me not done.
Na zijn ski-poging gaat Fred ‘Bogus’ Trumper (de “ik” van het verhaal) samen met zijn vriend en studiegenoot Merrill terug naar het Gasthaus in Kaprun, op enkele kilometers van Zell-am-See, waar ze de Amerikaanse ski-kampioene ontmoeten die de reuzenslalom gewonnen heeft. Het is een verregaande kennismaking, en later trekken ze samen naar Wenen, waar Fred en Merrill studeren, en daarna Ohio.

Saarbrücken? Hier heeft de vertaler een steek laten vallen, dacht ik. En trok op zoek naar de Engelse tekst. Die vond ik makkelijk in de bibliotheek van Berchem — waar overigens véél boeken op me wachten (*)Ik denk dat ik nog vaak naar de bibliotheek van Berchem ga. Zowel te voet als met de tram is ze makkelijk bereikbaar, zonder de gevaren en het ongemak van de weg naar Permeke (bussen, auto’s, fietsen, en nog een en ander…). Maar vooral: ik zag er een literair aanbod dat ik bij Permeke niet vind.. Maar er staat ook Saarbrücken in: At the children’s slope in Saarbrücken…

Heeft Irving wat met Saarbrücken? Is het een weddenschap — niemand die dat merkt —, en is Saarbrücken even echt als het verhaal van Akthelt en Gunnel in het Oud-Laagnoors dat Fred in het kader van zijn taal- en literatuurstudies met veel fantasie naar het Engels vertaalt? Of is er verwarring met Saalfelden of Saalbach, of nog iets met Saal, die in de omgeving liggen van Zell-am-See? Kent iemand een Saarbrücken in Oostenrijk?

Dresden

“Veel plezier met uw boek” wenste de treinbegeleidster me toe, ergens tussen Lier en Heist-op-den-Berg. Ik las Slachthuis vijf, van Kurt Vonnegut.

In feite had ze gelijk, en is dat de kracht van het boek: op een wat onthutsende, lichtvoetige wijze verhaalt hij het onmetelijke drama van het bombardement op Dresden in februari 1945.

de Mandibles — Lionel Shriver

Shrivers Weg van de meeste weerstand heb ik heel graag gelezen, en We moeten het eens over Kevin hebben ook. Tot de dood ons scheidt al veel minder, en De Mandibles niet. Toch zijn er van Lionel Shriver nog enkele andere titels die zeer verleidelijk zijn: Bezit, Dat was het dan, etc.

De in 1957 geboren Lionel Shriver, voor de wet Margaret Ann, heeft met We Need to Talk About Kevin (2003) internationale faam verworven. Terecht. In 2011 is er ook een film van gemaakt. Het boek vertelt het verhaal van een vrouw die zich schuldig acht, en door anderen ook wordt geacht, aan de massamoord die haar zoon op school heeft gepleegd.

In The Motion of the Body Through Space (2020) — in het Nederlands vertaald als De weg van de meeste weerstand — beleeft een ouder wordende, sportende vrouw hoe haar onsportieve echtgenoot zich op latere leeftijd plots en fanatiek aan marathons en triathlons overgeeft — en aan een veel jongere, aantrekkelijke coach. Ouder worden is het echte thema, en hoe ver háár liefde en opoffering voor hem kan gaan, meer nog dan de (Amerikaanse) obsessie met fitness, sport en lichamelijke conditie. Beide boeken zijn spannend, door hun thematiek, hun stijl, hun ironie, en door de wendingen die Shriver eraan geeft.

Should We Stay or Should We Go (2021) werd in het Nederlands vertaald als Tot de dood ons scheidt. Opnieuw koos Shriver een dwingende thematiek. Wat doe je als je hebt vastgesteld dat het leven na 80 geen zin meer heeft, en alleen een last voor anderen is. Het echtpaar Kay en Cyril, vijftigers met een medisch beroep, spreken af dat ze er op hun tachtigste een eind aan maken. Waarna Shriver een twaalftal scenario’s bedenkt van wat de echtelieden op hun tachtigste doen. Eén ding is zeker: het loopt nooit goed af. Het herhalende karakter van de twaalf varianten verzwakt de verhaallijn die in andere boeken Shrivers sterkte is.

een familiekroniek

Elk van die boeken, het een nog meer dan het ander, plaatst Shriver op een concrete plek en — vooral — een concrete tijd. Dat geeft haar de mogelijkheid haar mening te uiten — of meningen te uiten die misschien de hare zijn — omtrent de meest actuele en mediagenieke maatschappelijke discussies. Shriver houdt van controverse en schuwt het literaire en journalistieke podium niet, met een amalgaam aan standpunten waarin menig lezer verloren loopt. In een hokje zet je haar niet, wat in een tijd van maatschappelijke verkramping — in de US meer dan hier — geen kleine verdienste is. Zo ook in De Mandibles, een familiekroniek 2029-2047. Wat gebeurt er als het Amerikaanse monetaire en financiële systeem instort, is het centrale thema, maar niet het enige. Ook de stijgende macht van latino’s (een lat als president, en tweetaligheid), op internationaal vlak die van Zuid-Oost-Azië (KFC is Korean Fried Chicken), complottheorieën — geruchten zijn sterker dan feiten (*)Er zit een mooie zelfbevestigende complottheorie in het einde van het boek, wanneer verteld wordt dat wie de grens met het dan onafhankelijke Nevada oversteekt niet alleen al zijn digitaal geld kwijt is — wat waar is — maar ook door de microchip in zijn hoofd tot ontploffing wordt gebracht. — wat niet waar is, maar velen voldoende afschrikt de grens over te steken. — of digitalisering, met een wereldbrede internet-panne in 2024, toenemende controle op het doen en laten van mensen, en de verplichte inplanting van een microchip in de hersenen om betalingen te regelen, waarbij de fiscus niets verborgen blijft.

 

Het is nu wat vergeten, maar in de tweede helft van de jaren 70 kende Italië een kleingeld-crisis. Het tekort aan metalen muntjes bracht lokale banken ertoe lokaal papieren geld uit te geven. Hier een 100-lire “biljet” uit Novara van januari 1977. Omgerekend was het enkele Belgische franken waard. Als reiziger of toerist deed je er best aan niet teveel lokale biljetten over te houden, tenzij als souvenir, eer je naar een volgende stad trok.
Mijn vraag: In De Mandibles stelt Lionel Shriver dat de afschaffing van papieren geld de afschaffing van een florissante zwarte markt betekent — of zelfs als doelstelling heeft. Maar wat belet private actoren om zelf geld te creëren als de overheid machteloos is?

 

vier generaties

Het verhaal?
In 2029 verzaakt de overheid aan de vereffening van haar schulden, de dollar is niks meer waard — een nieuwe, internationale munt, de bancor (*),Bancor is ook de naam van een supranationale munt, in het begin van de Tweede wereledoorlog voorgesteld door de economen John Maynard Keynes en Ernst Friedrich Schumacher. is dat wel —, vermogens smelten als sneeuw voor de zon, goud wordt opgevorderd, de internationale handel valt stil. Om dit te beschrijven timmert Lionel Shriver vier generaties van een rijke familie bij elkaar: de Mandibles. Overgrootvader heeft een fortuin geërfd waarmee hij als uitgever succesvol heeft geboerd, en zijn vermogen goed en voorzichtig — te voorzichtig? — beheerd. Elke volgende generatie rekent erop, al was het maar om op de oude dag naar Montana te verhuizen, of met een stevige studiebeurs naar de beste scholen te gaan. Hoofdstuk na hoofdstuk, pagina na pagina beschrijft Shriver hoe de Mandibles alles verliezen, en hoe het maatschappelijk weefsel met zijn waarden, normen en zekerheden ontrafeld wordt. Uiteindelijk houdt enkel de familieband stand. Het in 2016 geschreven boek overspant een periode van 2024 (de grote internet-panne), via 2029 (de verzaking aan terugbetaling van overheidsschuld) tot 2047, wanneer de Mandibles naar Nevada trekken, dat zich uit de Verenigde Staten heeft losgemaakt en nagenoeg elke vorm van staatsinmenging in het maatschappelijk leven heeft afgeschaft.

Met de vier generaties zijn de rollen, en de verwachtingen ten opzichte van het vermogen, mooi verdeeld. Voor generatie 1 (Douglas, die het vermogen heeft) is het de financiering van een comfortabele service-woning en van de zorg voor zijn tweede vrouw; voor generatie 2 (Carter) is het de verwachting op een mooie oude dag op een ranch in Montana; voor generatie 3 (Florence en Avery) is het de hoop op meer financieel comfort (en een grotere eigen woning); en voor generatie 4 (Savannah, Goog en Bing) is het een studiebeurs — het geld is opzij gezet — die hen de toegang tot vermaarde scholen biedt, en uitzicht op een mooie baan. Voor allen is het een vorm van sociale zekerheid. Drie individuen springen wat uit dat schema: Nollie (generatie 2), die aan een korte literaire carrière toch wat middelen heeft overgehouden, uit de tijd dat boeken niet op het internet werden gekaapt en ze in Frankrijk woonde; Jarred (generatie 3), die met zijn studiegeld een boerderij koopt; en de tiener Willing (generatie 4), die zelfredzaam is. Elk van deze meer zelfstandige personages redt de familie door de moeilijkste jaren. Twee citaten maken duidelijk wat het boek wil zijn:

“Verhalen die zich in de toekomst afspelen gaan vooral over dingen waar mensen bang voor zijn op het moment dat ze die boeken schrijven. Ze gaan helemaal niet over de toekomst. De toekomst is gewoon het spookbeeld, het grote onbekende. In werkelijkheid worden dingen in de loop van de geschiedenis juist steeds beter. (…)” zegt Avery Mandible tot haar dochter Savannah op pagina 94 (deel 2029; hoofdstuk 4: De kletsende klasse).
“Goed, mijn enige voorwaarde is dat jullie goed onthouden dat dit [goud] geen manna uit de hemel is. Ik heb het verdiend. Door heel laat op te blijven en achter mijn toetsenbord te zitten terwijl mijn vrienden aan het zuipen waren in de kroeg. Door hetzelfde manuscript zo vaak te lezen — in mijn eigen verschillende versies en geredigeerde versies en eerste en tweede en derde proeven en drukproeven — dat ik mijn eigen zinnen begon te haten. Door bij allerlei openbare evenementen te verschijnen en dezelfde dingen steeds maar weer te herhalen tot ik helemaal uitzinnig was van zelfhaat. Door om zeven uur ‘s ochtends op het vliegtuig te stappen terwijl ik liever had liggen uitslapen. Onthoud ook dat er twee keer zoveel goud zou zijn geweest als ik er niet al belasting over had betaald.” zegt de schrijfster Nollie tot de andere Mandibles op pagina 439 (deel 2047; hoofdstuk 5: Wie wil er nu in een utopie wonen).

Enola — alone

Ondanks enkele duidelijke verschillen lijkt Nollie Mandible — in feite Enola, de omkering van alone — het alter ego van Lionel Shriver. En de Mandibles zijn wij — of op zijn minst de Amerikanen. Ze zijn voldoende verscheiden om een beeld van de (blanke, Engelstalige) bevolking te bieden. Soms lijkt het of Shriver enkele denk-tanks aan het werk heeft gezet om ideeën te spuien van wat er gebeurt wanneer de dollar valt. Al die ideeën verwerkt ze op drie manieren.

  1. Voor theoretische analyses heeft ze op zijn minst twee personages: de overbegaafde tiener Willing die alles begrijpt voor het gebeurt, en zijn oom Lowell (de echtgenoot van Avery, dus géén Mandible), een traditionele prof economie die niets ziet aankomen maar achteraf alles verklaart — en het allemaal boeiend vindt zolang het hemzelf niet treft.
  2. Ze rapporteert ellenlange discussies in de familie — Amerikanen aarzelen niet om over elkaars geld te praten.
  3. Ze vertelt wat er in de buurt, de stad, de States en (soms) de wereld gebeurt, zoals prijsstijgingen, werkloosheid, verloedering, onveiligheid (en onmachtige politie), gewelddadige huiskapingen, migratie naar Mexico, ruilhandel en het hamsteren van onbederfbare voedingswaren (en toiletpapier).

Dat is ook de zwakte van het boek: het verhaal is vooral een kapstok voor Shrivers discours. Het geduld van de lezer wordt weinig beloond.

 

mijd de achterflap en ’t liegen

Laatst leende ik een boek van Frank Westerman in de bibliotheek: Een woord een woord (2016). Die man heeft enkele zeer boeiende boeken geschreven, niet in het minst De graanrepubliek (1999), dat toen het verscheen zowat de tegenhanger-aanvulling van Geert Maks Hoe God verdween uit Jorwerd (1996) was.
De journalistieke stijl van Westermans werk is inmiddels bekend: hij mengt de getuigenissen van soms dramatische gebeurtenissen met de koekjes en de koffie die zijn gesprekspartner hem gastvrij biedt. Daarbij springt hij van hot naar haar — in dit geval van Assen en Den Haag naar Moskou en Beslan of naar Parijs, en terug —, en ambieert het stellen van vragen veeleer dan het bieden van antwoorden. [Of, juister: hij wijst op het bestaan van meerdere, van elkaar verschillende antwoorden.]

Frank Westerman zat als kind bij de Molukse trein- en schoolkapingen van 1975, ’77 en ’78 als het ware op de eerste rij: hij zag en hoorde het gebeuren, en kende talrijke betrokkenen, zowel kapers als gijzelaars. Dat las ik laatst ook in zijn In het land van de ja-knikkers (2017). Voor Een woord een woord sprak hij met meerdere betrokkenen, en met en over de mensen die namens de overheid de dagen- of zelfs wekenlange gesprekken met de gijzelnemers hebben gevoerd.

Op de achterflap van het boek lees ik, nadat ik het boek gelezen heb:

‘De pen is machtiger dan het zwaard.’ We willen het graag geloven. Maar is het waar?
(…)
In Een woord een woord test Frank Westerman de kracht van het vrije woord onder het gewicht van de actuele aanslagen sinds Charlie Hebdo. (…) Om aan den lijve te voelen wat taal kan uitrichten tegen terreur volgt hij een training tot gijzelingsonderhandelaar in een oefendorp van de politie. Wat vermag het woord tegen de kogel.
Een woord een woord is een bevlogen zoektocht naar een weerwoord op terreur — op het snijvlak van beschaving en barbarij.

De achterflap-schrijver — een vak op zich? — knipt Westerman een pak dat hem — of althans dit boek — niet past. Een woord een woord gaat immers vooral over het voeren van onderhandelingen, en al wat daarbij hoort. Wie praat met de gijzelnemers, en wie niet, wat mag hij of zij vooral niet zeggen, en wat wel? Welke handelingen worden daarbij gesteld (inzake voedsel en drank, verwarming, verlichting, lawaai…,)? Hoe communiceer je terzelfdertijd met de politieke en administratieve beleidsmensen en met de publieke opinie, of met de militairen die dag en nacht klaar zijn om in te grijpen. Als er één ding is dat duidelijk blijkt, dan is het dat bij een kaping het woord niet vrij is. En het is evenmin geschreven, met een pen, maar gesproken, zodat het vluchtig, wisselend en weifelend kan zijn. Zodat de klank, de traagheid, het begrip of de irritatie meespeelt. En het vergeten. Het weerwoord op terreur — op het snijvlak van beschaving en barbarij, zoals de achterflap stelt — is nodig vóór een kaping of nadien, maar wordt opgeheven zolang de kaping duurt.
[Er is ook een voorflap aan het boek. Daarop zien we een gestileerde tekening van een klassieke vulpen met een bajonet erop. Exact wat het boek niet zegt.]

Dat niet alleen achterflappen, maar ook (onder)titels misleidend kunnen zijn, bewijst het reeds vermelde In het land van de ja-knikkers — de ja-knikkers zijn niet de mensen, maar de pompen die in Drenthe de olie op-pompten (*),De oliewinning in Drenthe, van 1947 tot 1996, en blijkbaar nu opnieuw, in de schaduw van de bekende gaswinning in Groningen, is buiten Nederland — of buiten Drenthe? — een onbekend verhaal. dat als ondertitel Verhalen uit de polder draagt. Het is een bloemlezing van boeiende, persoonlijke vertellingen. Het lijkt of het kind Westerman, door de directe confrontatie met belangrijke gebeurtenissen (niet alleen de kapingen, maar ook een indrukwekkend aardolie-accident bij hem in de buurt), voor journalistiek in de wieg is gelegd. Dat zo’n bloemlezing een titel draagt die slechts een deel van de lading dekt, is onvermijdelijk. Het is logisch, maar dat de ondertitel naar de polder verwijst, is dat minder. Tenzij — pars pro toto, zoals de naam Holland voor Nederland — in de ogen van Randstadbewoners (of van een uitgever, Querido in Amsterdam) die menen dat alles buiten hun stad alleen maar polder is.

« Oudere berichten

© 2024 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑