Jef Van Staeyen

Tag: literatuur (Pagina 1 van 9)

de Mandibles — Lionel Shriver

Shrivers Weg van de meeste weerstand heb ik heel graag gelezen, en We moeten het eens over Kevin hebben ook. Tot de dood ons scheidt al veel minder, en De Mandibles niet. Toch zijn er van Lionel Shriver nog enkele andere titels die zeer verleidelijk zijn: Bezit, Dat was het dan, etc.

De in 1957 geboren Lionel Shriver, voor de wet Margaret Ann, heeft met We Need to Talk About Kevin (2003) internationale faam verworven. Terecht. In 2011 is er ook een film van gemaakt. Het boek vertelt het verhaal van een vrouw die zich schuldig acht, en door anderen ook wordt geacht, aan de massamoord die haar zoon op school heeft gepleegd.

In The Motion of the Body Through Space (2020) — in het Nederlands vertaald als De weg van de meeste weerstand — beleeft een ouder wordende, sportende vrouw hoe haar onsportieve echtgenoot zich op latere leeftijd plots en fanatiek aan marathons en triathlons overgeeft — en aan een veel jongere, aantrekkelijke coach. Ouder worden is het echte thema, en hoe ver háár liefde en opoffering voor hem kan gaan, meer nog dan de (Amerikaanse) obsessie met fitness, sport en lichamelijke conditie. Beide boeken zijn spannend, door hun thematiek, hun stijl, hun ironie, en door de wendingen die Shriver eraan geeft.

Should We Stay or Should We Go (2021) werd in het Nederlands vertaald als Tot de dood ons scheidt. Opnieuw koos Shriver een dwingende thematiek. Wat doe je als je hebt vastgesteld dat het leven na 80 geen zin meer heeft, en alleen een last voor anderen is. Het echtpaar Kay en Cyril, vijftigers met een medisch beroep, spreken af dat ze er op hun tachtigste een eind aan maken. Waarna Shriver een twaalftal scenario’s bedenkt van wat de echtelieden op hun tachtigste doen. Eén ding is zeker: het loopt nooit goed af. Het herhalende karakter van de twaalf varianten verzwakt de verhaallijn die in andere boeken Shrivers sterkte is.

een familiekroniek

Elk van die boeken, het een nog meer dan het ander, plaatst Shriver op een concrete plek en — vooral — een concrete tijd. Dat geeft haar de mogelijkheid haar mening te uiten — of meningen te uiten die misschien de hare zijn — omtrent de meest actuele en mediagenieke maatschappelijke discussies. Shriver houdt van controverse en schuwt het literaire en journalistieke podium niet, met een amalgaam aan standpunten waarin menig lezer verloren loopt. In een hokje zet je haar niet, wat in een tijd van maatschappelijke verkramping — in de US meer dan hier — geen kleine verdienste is. Zo ook in De Mandibles, een familiekroniek 2029-2047. Wat gebeurt er als het Amerikaanse monetaire en financiële systeem instort, is het centrale thema, maar niet het enige. Ook de stijgende macht van latino’s (een lat als president, en tweetaligheid), op internationaal vlak die van Zuid-Oost-Azië (KFC is Korean Fried Chicken), complottheorieën — geruchten zijn sterker dan feiten (*)Er zit een mooie zelfbevestigende complottheorie in het einde van het boek, wanneer verteld wordt dat wie de grens met het dan onafhankelijke Nevada oversteekt niet alleen al zijn digitaal geld kwijt is — wat waar is — maar ook door de microchip in zijn hoofd tot ontploffing wordt gebracht. — wat niet waar is, maar velen voldoende afschrikt de grens over te steken. — of digitalisering, met een wereldbrede internet-panne in 2024, toenemende controle op het doen en laten van mensen, en de verplichte inplanting van een microchip in de hersenen om betalingen te regelen, waarbij de fiscus niets verborgen blijft.

 

Het is nu wat vergeten, maar in de tweede helft van de jaren 70 kende Italië een kleingeld-crisis. Het tekort aan metalen muntjes bracht lokale banken ertoe lokaal papieren geld uit te geven. Hier een 100-lire “biljet” uit Novara van januari 1977. Omgerekend was het enkele Belgische franken waard. Als reiziger of toerist deed je er best aan niet teveel lokale biljetten over te houden, tenzij als souvenir, eer je naar een volgende stad trok.
Mijn vraag: In De Mandibles stelt Lionel Shriver dat de afschaffing van papieren geld de afschaffing van een florissante zwarte markt betekent — of zelfs als doelstelling heeft. Maar wat belet private actoren om zelf geld te creëren als de overheid machteloos is?

 

vier generaties

Het verhaal?
In 2029 verzaakt de overheid aan de vereffening van haar schulden, de dollar is niks meer waard — een nieuwe, internationale munt, de bancor (*),Bancor is ook de naam van een supranationale munt, in het begin van de Tweede wereledoorlog voorgesteld door de economen John Maynard Keynes en Ernst Friedrich Schumacher. is dat wel —, vermogens smelten als sneeuw voor de zon, goud wordt opgevorderd, de internationale handel valt stil. Om dit te beschrijven timmert Lionel Shriver vier generaties van een rijke familie bij elkaar: de Mandibles. Overgrootvader heeft een fortuin geërfd waarmee hij als uitgever succesvol heeft geboerd, en zijn vermogen goed en voorzichtig — te voorzichtig? — beheerd. Elke volgende generatie rekent erop, al was het maar om op de oude dag naar Montana te verhuizen, of met een stevige studiebeurs naar de beste scholen te gaan. Hoofdstuk na hoofdstuk, pagina na pagina beschrijft Shriver hoe de Mandibles alles verliezen, en hoe het maatschappelijk weefsel met zijn waarden, normen en zekerheden ontrafeld wordt. Uiteindelijk houdt enkel de familieband stand. Het in 2016 geschreven boek overspant een periode van 2024 (de grote internet-panne), via 2029 (de verzaking aan terugbetaling van overheidsschuld) tot 2047, wanneer de Mandibles naar Nevada trekken, dat zich uit de Verenigde Staten heeft losgemaakt en nagenoeg elke vorm van staatsinmenging in het maatschappelijk leven heeft afgeschaft.

Met de vier generaties zijn de rollen, en de verwachtingen ten opzichte van het vermogen, mooi verdeeld. Voor generatie 1 (Douglas, die het vermogen heeft) is het de financiering van een comfortabele service-woning en van de zorg voor zijn tweede vrouw; voor generatie 2 (Carter) is het de verwachting op een mooie oude dag op een ranch in Montana; voor generatie 3 (Florence en Avery) is het de hoop op meer financieel comfort (en een grotere eigen woning); en voor generatie 4 (Savannah, Goog en Bing) is het een studiebeurs — het geld is opzij gezet — die hen de toegang tot vermaarde scholen biedt, en uitzicht op een mooie baan. Voor allen is het een vorm van sociale zekerheid. Drie individuen springen wat uit dat schema: Nollie (generatie 2), die aan een korte literaire carrière toch wat middelen heeft overgehouden, uit de tijd dat boeken niet op het internet werden gekaapt en ze in Frankrijk woonde; Jarred (generatie 3), die met zijn studiegeld een boerderij koopt; en de tiener Willing (generatie 4), die zelfredzaam is. Elk van deze meer zelfstandige personages redt de familie door de moeilijkste jaren. Twee citaten maken duidelijk wat het boek wil zijn:

“Verhalen die zich in de toekomst afspelen gaan vooral over dingen waar mensen bang voor zijn op het moment dat ze die boeken schrijven. Ze gaan helemaal niet over de toekomst. De toekomst is gewoon het spookbeeld, het grote onbekende. In werkelijkheid worden dingen in de loop van de geschiedenis juist steeds beter. (…)” zegt Avery Mandible tot haar dochter Savannah op pagina 94 (deel 2029; hoofdstuk 4: De kletsende klasse).
“Goed, mijn enige voorwaarde is dat jullie goed onthouden dat dit [goud] geen manna uit de hemel is. Ik heb het verdiend. Door heel laat op te blijven en achter mijn toetsenbord te zitten terwijl mijn vrienden aan het zuipen waren in de kroeg. Door hetzelfde manuscript zo vaak te lezen — in mijn eigen verschillende versies en geredigeerde versies en eerste en tweede en derde proeven en drukproeven — dat ik mijn eigen zinnen begon te haten. Door bij allerlei openbare evenementen te verschijnen en dezelfde dingen steeds maar weer te herhalen tot ik helemaal uitzinnig was van zelfhaat. Door om zeven uur ‘s ochtends op het vliegtuig te stappen terwijl ik liever had liggen uitslapen. Onthoud ook dat er twee keer zoveel goud zou zijn geweest als ik er niet al belasting over had betaald.” zegt de schrijfster Nollie tot de andere Mandibles op pagina 439 (deel 2047; hoofdstuk 5: Wie wil er nu in een utopie wonen).

Enola — alone

Ondanks enkele duidelijke verschillen lijkt Nollie Mandible — in feite Enola, de omkering van alone — het alter ego van Lionel Shriver. En de Mandibles zijn wij — of op zijn minst de Amerikanen. Ze zijn voldoende verscheiden om een beeld van de (blanke, Engelstalige) bevolking te bieden. Soms lijkt het of Shriver enkele denk-tanks aan het werk heeft gezet om ideeën te spuien van wat er gebeurt wanneer de dollar valt. Al die ideeën verwerkt ze op drie manieren.

  1. Voor theoretische analyses heeft ze op zijn minst twee personages: de overbegaafde tiener Willing die alles begrijpt voor het gebeurt, en zijn oom Lowell (de echtgenoot van Avery, dus géén Mandible), een traditionele prof economie die niets ziet aankomen maar achteraf alles verklaart — en het allemaal boeiend vindt zolang het hemzelf niet treft.
  2. Ze rapporteert ellenlange discussies in de familie — Amerikanen aarzelen niet om over elkaars geld te praten.
  3. Ze vertelt wat er in de buurt, de stad, de States en (soms) de wereld gebeurt, zoals prijsstijgingen, werkloosheid, verloedering, onveiligheid (en onmachtige politie), gewelddadige huiskapingen, migratie naar Mexico, ruilhandel en het hamsteren van onbederfbare voedingswaren (en toiletpapier).

Dat is ook de zwakte van het boek: het verhaal is vooral een kapstok voor Shrivers discours. Het geduld van de lezer wordt weinig beloond.

 

mijd de achterflap en ’t liegen

Laatst leende ik een boek van Frank Westerman in de bibliotheek: Een woord een woord (2016). Die man heeft enkele zeer boeiende boeken geschreven, niet in het minst De graanrepubliek (1999), dat toen het verscheen zowat de tegenhanger-aanvulling van Geert Maks Hoe God verdween uit Jorwerd (1996) was.
De journalistieke stijl van Westermans werk is inmiddels bekend: hij mengt de getuigenissen van soms dramatische gebeurtenissen met de koekjes en de koffie die zijn gesprekspartner hem gastvrij biedt. Daarbij springt hij van hot naar haar — in dit geval van Assen en Den Haag naar Moskou en Beslan of naar Parijs, en terug —, en ambieert het stellen van vragen veeleer dan het bieden van antwoorden. [Of, juister: hij wijst op het bestaan van meerdere, van elkaar verschillende antwoorden.]

Frank Westerman zat als kind bij de Molukse trein- en schoolkapingen van 1975, ’77 en ’78 als het ware op de eerste rij: hij zag en hoorde het gebeuren, en kende talrijke betrokkenen, zowel kapers als gijzelaars. Dat las ik laatst ook in zijn In het land van de ja-knikkers (2017). Voor Een woord een woord sprak hij met meerdere betrokkenen, en met en over de mensen die namens de overheid de dagen- of zelfs wekenlange gesprekken met de gijzelnemers hebben gevoerd.

Op de achterflap van het boek lees ik, nadat ik het boek gelezen heb:

‘De pen is machtiger dan het zwaard.’ We willen het graag geloven. Maar is het waar?
(…)
In Een woord een woord test Frank Westerman de kracht van het vrije woord onder het gewicht van de actuele aanslagen sinds Charlie Hebdo. (…) Om aan den lijve te voelen wat taal kan uitrichten tegen terreur volgt hij een training tot gijzelingsonderhandelaar in een oefendorp van de politie. Wat vermag het woord tegen de kogel.
Een woord een woord is een bevlogen zoektocht naar een weerwoord op terreur — op het snijvlak van beschaving en barbarij.

De achterflap-schrijver — een vak op zich? — knipt Westerman een pak dat hem — of althans dit boek — niet past. Een woord een woord gaat immers vooral over het voeren van onderhandelingen, en al wat daarbij hoort. Wie praat met de gijzelnemers, en wie niet, wat mag hij of zij vooral niet zeggen, en wat wel? Welke handelingen worden daarbij gesteld (inzake voedsel en drank, verwarming, verlichting, lawaai…,)? Hoe communiceer je terzelfdertijd met de politieke en administratieve beleidsmensen en met de publieke opinie, of met de militairen die dag en nacht klaar zijn om in te grijpen. Als er één ding is dat duidelijk blijkt, dan is het dat bij een kaping het woord niet vrij is. En het is evenmin geschreven, met een pen, maar gesproken, zodat het vluchtig, wisselend en weifelend kan zijn. Zodat de klank, de traagheid, het begrip of de irritatie meespeelt. En het vergeten. Het weerwoord op terreur — op het snijvlak van beschaving en barbarij, zoals de achterflap stelt — is nodig vóór een kaping of nadien, maar wordt opgeheven zolang de kaping duurt.
[Er is ook een voorflap aan het boek. Daarop zien we een gestileerde tekening van een klassieke vulpen met een bajonet erop. Exact wat het boek niet zegt.]

Dat niet alleen achterflappen, maar ook (onder)titels misleidend kunnen zijn, bewijst het reeds vermelde In het land van de ja-knikkers — de ja-knikkers zijn niet de mensen, maar de pompen die in Drenthe de olie op-pompten (*),De oliewinning in Drenthe, van 1947 tot 1996, en blijkbaar nu opnieuw, in de schaduw van de bekende gaswinning in Groningen, is buiten Nederland — of buiten Drenthe? — een onbekend verhaal. dat als ondertitel Verhalen uit de polder draagt. Het is een bloemlezing van boeiende, persoonlijke vertellingen. Het lijkt of het kind Westerman, door de directe confrontatie met belangrijke gebeurtenissen (niet alleen de kapingen, maar ook een indrukwekkend aardolie-accident bij hem in de buurt), voor journalistiek in de wieg is gelegd. Dat zo’n bloemlezing een titel draagt die slechts een deel van de lading dekt, is onvermijdelijk. Het is logisch, maar dat de ondertitel naar de polder verwijst, is dat minder. Tenzij — pars pro toto, zoals de naam Holland voor Nederland — in de ogen van Randstadbewoners (of van een uitgever, Querido in Amsterdam) die menen dat alles buiten hun stad alleen maar polder is.

het complot tegen Amerika — Philip Roth

Het is mooi, wanneer een film je verrast.
Jááren geleden volgde ik mijn vrienden naar de bioscoop. Geen idee welke film we gingen zien. Ik vertrouwde mijn vrienden en wist zelf geen suggestie te doen. De eerste minuten van die film waren de spannendste en de meest intense die ik ooit heb gezien: wordt het een drama? een comedie? een thriller? een misdaadfilm? Het was een Brian De Palma (*).Toegegeven, er klopt iets niet helemaal in mijn herinnering. Allicht ging het om de museumscène in Dressed to Kill (1980), maar die titel is zo expliciet dat de aard van de film voor iedereen duidelijk moet zijn geweest. Een titel als Obsession (1976) lijkt beter.

Het is mooi, wanneer theater je verrast.
Toen ik nog in Rijsel woonde had ik een abonnement op La Rose des Vents in Villeneuve d’Ascq, een scène nationale met vaak boeiende en verrassende spektakels in een eenvoudige kubus-vormige zaal met steile, mobiele tribune.  Ik mis die plek soms, net als le Salon de Théâtre in Tourcoing (*).Lees daaromtrent Grensoverschrijdend theater in Tourcoing en Moeskroen. Elke zomer, in juli of september, reserveerde ik een aantal spektakels voor het komende jaar, noteerde de datums in mijn agenda, kreeg de tickets, en vergat wat en waarom ik die reservaties had. Op de bewuste avonden arriveerde ik goed op tijd, kon ter plekke nog iets eten, en stapte onvoorbereid in de zaal. De verrassingen en de beleving waren er niet minder om.

Het is mooi, wanneer een boek je verrast.
Er staan veel boeken van Philip Roth in de bibliotheek, naast die van Joseph — geen familie. Er staan veel boeken van Philip Roth in de boekhandel, naast die van Joseph — Beschaafden in het land der barbaren… Er staan géén boeken van Philip Roth in mijn kast, naast dat van Joseph — Radetzkymars. Laatst nam ik er een in de bibliotheek: Het complot tegen Amerika (2004). De inhoudsopgave pagina’s 7 en 8 vermeldt negen teksten en een naschrift. Zijn dat verhalen? Essays? Is het journalistiek werk? (*).“Roman” staat er op pagina 3, maar de haastige lezer die ik ben, gaat daaraan voorbij.

Lindbergh

De eerste tekst, met vermelding juni 1940 – oktober 1940, draagt als titel Stem voor Lindbergh of stem voor oorlog. Mijn parate kennis van de geschiedenis reikt inmiddels ver genoeg om te weten dat de democratische politicus Franklin Delano Roosevelt — niet te verwarren met Theodore, de republikein, wel familie, verre familie — van 1932 tot een heel eind in de Tweede wereldoorlog president van de Verenigde Staten is geweest. Dat hij een ingrijpend crisis- en armoede-bestrijdingsbeleid heeft gevoerd — the New Deal — en zijn land in de oorlog heeft geëngageerd — daarbij geholpen door de Japanse aanval op Pearl Harbor en de Duitse duikboten die Amerikaanse vrachtschepen naar de dieperik torpedeerden. Dat hij met Stalin en Churchill in Yalta was om Europa te verdelen, maar nog voor het einde van de oorlog gestorven is — dat was in april ’45 —, waarna Harry Truman hem opvolgde. [Ik gebruik wel wikipedia om te weten hoe je Delano en Truman schrijft. Delano, naar de Lannoy, het minuscule stadje naast Roubaix.] En ik weet dat de beroemde Lindbergh, die in 1927 als eerste alleen de Atlantische oceaan is overgevlogen [ook dat jaartal heb ik opgezocht], berucht is om zijn uitgesproken nazi-sympathieën. Hij hoort in het rijtje van befaamde én beruchte personen waar ook Céline en de Frères Lumière staan.

Dus, wanneer Philip Roth in de eerste van zijn negen teksten, vijftig pagina’s lang, door de ogen van een kind Philip beschrijft hoe in 1940 de opkomst van Charles Lindbergh als republikeins presidentskandidaat onder de inwoners van de joodse wijk van Newark twijfel en onzekerheid zaait, of zelfs angst, lijkt dat, ondanks een korte vermelding in de tweede zin — “als Lindbergh geen president was geworden” (*)De eerste twee zinnen gaan als volgt: “In deze herinneringen regeert de angst, een voortdurende angst. Natuurlijk kent elke kindertijd wel zijn verschrikkingen, maar toch vraag ik me af of ik als kind minder bangelijk zou zijn geweest als Lindbergh geen president was geworden, of als ik geen joden als ouders had gehad.” — een getrouw, misschien geromanceerd verslag van wat er toen effectief is gebeurd. Een verslag dat de tegenstellingen goed vat, zowel tussen de joden en de gojim, als tussen de joden onderling en in elke jood individueel. De kleine Philip heeft een postzegelverzameling, en daar zitten enkele waardevolle Lindberghs in, en zijn iets oudere broer Sandy, die een begenadigd tekenaar is, heeft prachtige portretten van de heldhaftige Lindbergh gemaakt. Geen van beiden is die schatten graag kwijt. Niet veel later zullen we lezen hoe een inwonende neef langs vaders kant naar Montréal trekt om met het Canadese leger tegen Hitler te vechten, terwijl een tante aan moeders kant een professionele en amoureuse relatie begint met een invloedrijke rabbijn die zich tot aanhanger of zelfs raadgever van Lindbergh ontpopt — en Sandy kan overtuigen deel te nemen aan het Just Folks programma waarmee de regering joodse tieners een zomer lang ver van huis naar christelijke boerenfamilies zendt. Wie kiest voor Roosevelt, met een groot risico op deelname aan de oorlog in Europa, en wie voor Lindbergh, de vriend van Hitler die de joden vervolgt?

paukenslag

Maar al in een eerste zin, pagina 55, breekt de tweede tekst de illusie dat het om een waarheidsgetrouwe getuigenis gaat door een auteur die het als kleine jongen allemaal zelf heeft meegemaakt. Heel terloops lezen we: “In juni 1941, net een halfjaar na Lindberghs inhuldiging, reed ons gezin de vijfhonderd kilometer naar Washington D.C. om daar de historische plaatsen en de beroemde regeringsgebouwen te gaan bezichtigen.”
Roths boek is een “what if”, een tegenfeitelijke geschiedenis. Of veeleer: een tegenfeitelijke roman. Het bezoek aan Washington en zijn monumenten is voor Philip Roth — als auteur — meteen een uitgelezen kans om de dilemma’s te beschrijven waarmee de joodse familie wordt geconfronteerd. Ze voelen zich Amerikaan als de Amerikanen en zijn daar trots op, maar worden om hun joods zijn door veel van hun medeburgers niet geaccepteerd.

De manier waarop Philip Roth meldt dat Lindbergh tot president verkozen is, en hij de lezers even plots in een andere tijd en een andere context plaats, is naar mijn aanvoelen een van de stijlfiguren die uit de cinema naar de literatuur zijn overgewaaid. Even plots — of nog plotser — schrijft Roth op pagina 296 halverwege hoofdstuk 7, de Winchell-rellen (juni 1942-oktober 1942): “Wat de dood van Walter Winchell onmiddellijk tot landelijk nieuws maakte (…)”, nadat we diezelfde Winchell de pagina’s daarvoor nog springlevend hebben gezien. Door zijn opruiende politieke toespraken op straat, staande op een zeepkist, nam Winchell, eerst journalist en gevreesd politiek commentator, nadien presidentskandidaat, weliswaar grote risico’s, maar de moordaanslag en heel de context (het standbeeld van Jefferson voor het gerechtsgebouw van Louisville) worden pas in de pagina’s nadien verteld. Of, om het effect van die zin met muziek te vergelijken: denk aan de Paukenslagsymfonie (1791) van Joseph Haydn, wanneer de luisteraar, in casu de lezer, wordt aangespoord zijn misschien wat slabakkende aandacht bij de muziek, casu quo de tekst te houden.

the Homestead Act

Maar ik loop vooruit.
In hoofdstuk 6, Hun land (mei-juni 1942), begint deportatie — herplaatsing. Lindberghs regering begint op kleine schaal, zachtaardig, en doet er een wettelijk kleedje om. Het Amerikaans Integratie Bureau — begrijp: de joden zijn niet geïntegreerd, en moeten dat dringend worden — van het Ministerie van Binnenlandse Zaken werkt samen met de bedrijven, die hun joodse werknemers uit de joodse steden overplaatsen naar afgelegen, rurale plekken in staten als Kentucky, Oklahoma, Kansas of Montana — waar nauwelijks werk voor hen is.  Dankzij de Eigen Erf Wet van 1862 krijgen ze daar vrijwel gratis 40 ha woeste grond, om die zelf te bewerken.

Die Homestead Act van 1862 is geen fictie. Het is de wet waarmee destijds Europese kolonisten werden aangetrokken op land dat de federale overheid de Amerindiaanse bevolking met geweld en juridische spitsvondigheden ontfutseld had. Overigens werden ook de Amerindianen toen aangemoedigd hun gemeenschap en hun traditionele levenswijze te verlaten en zich onder de vorm van gezinnen als landbouwers te vestigen (de Indian Appropriation Acts), dit als onderdeel van het integratie-beleid dat zowel in de Verenigde Staten als in Canada tot diep in de twintigste eeuw werd gevoerd. [Maar dat is een uitwijding die ik eraan toevoeg. Roth spreekt nauwelijks over Indianen. De parallel vind ik wel treffend, wanneer de federale overheid, de ene reëel, de andere fictie, beslist bestaande maatschappelijke structuren uit elkaar te rukken, en hoe ze dat doet.]

Philips vader, die verzekeringsagent is, neemt ontslag om aan de verplichte ontheemding te ontsnappen, en aanvaardt een job als arbeider om in de joodse gemeenschap van Newark te kunnen blijven, al zijn talrijke collega’s en vrienden naar kleine stadjes in verre streken overgeplaatst. Het is de tweede sociale declassering die hij om die reden aanvaardt, rekening houdend met de sociale promotie, eerder in het verhaal, waaraan hij heeft verzaakt, omdat ook die hem ver van zijn joodse vrienden (en zijn kinderen ver van de joodse scholen) zou hebben gebracht. Om gelijkaardige redenen, en uit trots — het is ook mijn land —, weigert hij nadien het voorbeeld te volgen van vrienden die naar het Canadese Winnipeg zijn gevlucht.

complexiteit

Opgelet: plotbederver (spoiler alert).
De spanning neemt toe, zowel nationaal en internationaal als in het gezin. Er volgen rellen, de moord op een presidentskandidaat (Winchell, zie hoger), aanslagen op joden en joodse bezittingen, het verdwijnen van Lindbergh én zijn vliegtuig Spirit of Saint-Louis, complot-theorieën, een staatsgreep en bijna oorlog met Canada. En problemen met de neef, met een buurjongen, een oom, de tante, etc. Roth slaagt er wonderwel in die twee verhaallijnen te verweven, en de kwalijke effecten van de (inter)nationale politiek op het gezin Roth en op de kleine Philip te beschrijven. Nee: te vertellen. Daarbij vermijdt hij eendimensionale karakters: elk van de personages van het verhaal, zowel in het gezin als in de politiek, wordt in al zijn complexiteit beschreven. Je kan niets goed doen zonder ook iets fout te doen, bedenkt de radeloze kleine Philip (pagina 369).

Opvallend ook: door een merkwaardige wending in het verhaal, wordt Roosevelt toch nog president — in 1942 — en scharen de Verenigde Staten zich aan de kant van het Verenigd Koninkrijk en de Sovjetunie om Duitsland, Italië en Japan te verslaan. De rest van de geschiedenis kennen we, of kunnen we raden: behoudens het Lindbergh-intermezzo is er niets of weinig veranderd. Voor de wereldgeschiedenis althans, want voor de personages in het verhaal is niets meer wat het geweest is. Roths tegenfeitelijke geschiedenis is dus geen poging tot antwoord op de vraag hoe de wereld er vandaag zou uitzien als…

Na de negen hoofdstukken heeft Philip Roth in zijn boek nog een omvangrijk naschrift verzorgd, waarin hij de ware geschiedenis van een zestal hoofdpersonages beschrijft (Roosevelt, Lindbergh, La Guardia, Winchell, Wheeler, en Henry Ford), en van een dertigtal anderen beknopte biografische gegevens vermeldt. En er zit ook een authentieke toespraak van Lindbergh bij, in september 1941 in Des Moines (Iowa) voor het America First Committee, waarin hij de Britten, de joden en de regering Roosevelt oorlogstokers noemt. Dat naschrift is even lezenswaardig als de roman, omdat het de complexiteit van ook die geschiedenis en die personages goed weergeeft. Het huidige politieke spanningsveld van de Verenigde Staten in twee kampen, zoals de pers ons leert, lijkt kinderspel tegen wat het — niet alleen in de roman maar ook en vooral in de werkelijkheid — toen is geweest. Maar daarover verwijs ik graag naar wat Bill Bishop in The Big Sort (2008) heeft geschreven.

Philip Roths tekst zit vol fijne humor.
De kleine Philip vindt zijn buurjongen Seldon Wishnow zeer kleverig gezelschap, en wil hem zoveel mogelijk mijden. Wanneer de familie Roth in opdracht van het Amerikaans Integratie Bureau naar Kentucky moet verhuizen, trekt hij naar zijn tante Evelyn — die in huize Roth omwille van haar relatie met rabbijn Bengelsdorf en diens connecties met Lindbergh niet meer welkom is — in de hoop door haar bemiddeling te bekomen dat niet de Roths maar de Wishnows naar Kentucky moeten. Hij verdedigt zich zo onhandig dat zowel de Roths als de Wishnows, dus zowel hij als Seldon, naar hetzelfde kleine stadje in Kentucky worden gestuurd.
Seldon en diens moeder zullen een belangrijke rol in het verhaal blijven spelen.
In dat hoofdstuk, nadat een vleiende Philip zijn tante heeft gefeliciteerd voor haar deelname aan een feest in het Witte Huis, waar ze met de Duitse minister van Buitenlandse zaken Von Ribbentrop heeft gedanst, lezen we (pagina 235):
‘O, schatje van me,’ zei ze, terwijl ze mij naar zich toe trok en me nu over mijn hele gezicht zoende, ‘Ik denk het ook. Ik ben zo blij dat je naar me toegekomen bent. Ik heb je zo gemist,’ en toen streelde ze me alsof ze wilde controleren of mijn zakken gevuld waren met gestolen waar. Pas jaren later heb ik begrepen dat de grote vaardigheid van haar tastende handen weleens de verklaring kan zijn geweest voor de snelle renovatie van tante Evelyns leven door een figuur van het kaliber van Lionel Bengelsdorf. Zo briljant en erudiet als de rabbijn was, een ieders meerdere zelfs in zelfingenomenheid, van tante Evelyn had hij waarschijnlijk niet terug.
Beeldspraak.
(…) schonk hij de whiskey in een borrelglas en gooide hem in één teug naar binnen, waarbij hij het gezicht trok van iemand die net een hap uit een gloeilamp heeft genomen. (pagina 260)

Het complot tegen Amerika is een tegenfeitelijke roman. Dat houdt in dat hij onware gebeurtenissen, te beginnen met de kandidatuur en de verkiezing van Lindbergh tot Amerikaans president, in een waarachtige context plaatst. Ik ga ervan uit dat al wat hij schrijft, met badkamers, auto’s en telefoons, met programma’s waarvoor de bevolking aan de radio’s kleeft, met nieuws-bioscopen waar men van de ochtend tot de avond de actualiteiten kan zien (oorlog, politiek, sport…), historisch zoniet exact dan wel betrouwbaar is — met uitzondering van een transistorradio op pagina 242 (*).De transistorradio die op een pick-nick werd meegenomen, is als het zebrapad in Jeroen Olyslaegers roman Wil. Het zijn creaties van de jaren ’50. “Ook wat er in dit huis met een doodgewoon mens gebeurt — ook dat zal eens geschiedenis zijn.” zegt Philps vader pagina 199. En meneer Tirschwell, redacteur en filmoperateur van het Newsreel Theater pleit dat “in een democratie, op de hoogte blijven van de actualiteit de belangrijkste plicht van een burger is.”

Besluit: een aanrader

het lied van Europa — Leon de Winter

 


een neushoorn (Albrecht Dürer, 1515)

Drie jaar geleden besprak ik op deze website kort Leon de Winters boek VSV (2012). Die bespreking, ook verwijzend naar een artikel van Jan Lensen in Ons Erfdeel (2013), klonk misschien wat negatiever dan bedoeld (de Jerommekes-dialogen, het voortijdige bijna-einde op twee derde van het boek, de brutale ontknoping), want De Winter is een begaafd stielman die spannende boeken schrijft, en de menging van feit en fictie en van onder- en bovenmaanse werelden is gedurfd en subliem. Nadien las ik Het recht op terugkeer (2008), en nu recent Het lied van Europa (2022).
De Europa van het boek is een beeldschone vrouw — in de ogen van De Winter, of is het zijn personageOp enkele plaatsen, waaronder pagina 405, laat De Winter het uitschijnen dat Nico Levi heel het boek geschreven heeft. Noem het een literair Droste-effect. Nico Levi, vooral een kwestie van borsten en billen —, intelligent, charismatisch, Russisch, voluit Europa Aleksandrovna Ivanova, wier lied de menigte begeestert, waarna haar gewelddadige dood tot immense rellen en opstanden leidt: de Dagen van Waanzin. [De Duitse (!) en Amerikaanse legers komen de rust herstellen.]

Net zoals in 2008 Het recht op terugkeer 16 jaar vooruitkeek, naar 2024 in een tot stadstaat gekrompen Israël, is Het lied van Europa een toekomstroman. Na enkele hoofdstukken in 2018, ’23 en ’25, springen we naar de jaren 2039 tot 2047. Een sprong met een reikwijdte van 17 tot 25 jaar. Zo’n toekomstroman — science fiction kan je het niet noemen, veeleer society fiction — houdt twee risico’s is. Het ene risico, dat ook in boeken over fictieve werelden bestaat — ik denk aan Les marins ne savent pas nager van Dominique Scali Dominique Scali is een Québecse schrijfster. Ik vermeld dit boek uit 2022 omdat ik het onlangs gelezen heb, en er een alternatieve wereld in zit die (te) uitgebreid beschreven wordt, maar het hadden er ook andere boeken kunnen zijn. — is dat de auteur zowel zichzelf als de lezers vermoeit in eindeloze beschrijvingen hoe die toekomstige of fictieve wereld eruit ziet. Het andere risico, soms het tegengestelde van het eerste, is dat de toekomstige of fictieve wereld een opgeblazen versie van de huidige wereld is, waarbij de auteur een aantal recente feiten en evoluties die hij belangrijk acht, tot gigantische proporties uitvergroot. Het eerste risico weet De Winter in Het lied van Europa te beperken — in 2047 wordt er nog steeds gegoogeld en worden met mobieltjes appjes verstuurdOm een document ongestoord en onbespied te lezen wordt in 2047 de wifi uitgeschakeld en een USB-stick gebruikt. Alsof een overheid die alles wil weten niet in staat is cookies in elke laptop te zetten, die bestanden verzendt zodra de wifi weer is aangezet… —, het tweede des te minder. De uitvergroting is de essentie van het boek.

In 2047 is Nederland, en bij uitbreiding Europa (het subcontinent, niet de vrouw) een onvrij land geworden. De overheid controleert, weet en noteert wat elke burger doet, en legt hem of haar om de beste redenen allerlei beperkingen op. Vet, suiker, alcohol en tabak worden om gezondheidsredenen gerantsoeneerd, voor vlees en vis is er voortaan enkel nepvlees en nepvis (of neovlees en neovis), en voor CO2 worden elke burger, op individueel niveau, zeer beperkte uitstootrechten opgelegd — waarop individuele uitzonderingen kunnen bestaan. Om de veiligheid te garanderen — naast volksgezondheid en klimaat een derde algemeen belang — en echte of vermeende desinformatie en opruiende taal te bestrijden, heeft de Europese Unie de controle over de media genomen.

Zo’n dystopie is daarmee uiteindelijk minder een verhaal over de toekomst, dan over de tijd, of zelfs het jaar waarin het geschreven is, en hoe de auteur die ziet. Het lied van Europa is van 2022: een pandemie, gele hesjes, conflicten rond asielzoekers en immigranten, klimaatschuld, terroristische aanslagen, woke, gendermisidentificatie, de EU Code of Practice on Disinformation… — enkel China en dekolonisatie ontbreken in het rijtje. Als het boek vijf jaar eerder of twee jaar later geschreven was geweest, had de dystopie er anders uit gezien: oorlog in Europa en elders, en de daarbij horende re-introductie van traditionele rolpatronen tussen mannen en vrouwen, energieschaarste, generatieve artificiële intelligentie,  extreemrechtse verkiezingssuccessen….
Dat is, samen met de wat stereotiepe beschrijving van sommige personages en de weinig overtuigende rebellie, toch de zwakte van het boek: Leon de Winter wil veel te veel pleiten. Dat doet hij vierhonderd pagina’s lang. Iemand moet eens tellen hoe vaak hij het systeem met punten en SeeSees (Carbon Credits) vermeldt.
Maar hij kent de knepen van het vak, en Het lied van Europa is een spannend boek. Allicht blijft er toch wat kleven van wat Leon de Winter ons zeggen wil.

post-scriptum: Waarom een rhinoceros als illustratie bij deze tekst?
Jonas, de Javaanse neushoorn op pagina 34, die jarenlang werd bijgevoed met het brood dat ‘s avonds onverkocht bleef, blijkt na zijn gewelddadige dood door een afgezwaaide mortier — het is oorlog in Syrië, en ook de dierentuin blijft niet gespaard — , op pagina 35 plots Jonas, het nijlpaard te zijn, waarvan het dieet indertijd met kostbaar brood werd aangevuld.

 

« Oudere berichten

© 2024 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑