In de supermarkt hier in de buurt komt soms een zwerm jongeren langs. Hoe het precies in de haak zit, weet ik niet, maar ik vermoed dat het een afspraak tussen een school en de winkel is, die er beide — en de jongeren — wat aan winnen. De middelbare scholieren — een tiental, of meer — verspreiden zich over de winkel en gaan kleine beetjes rekken vullen. Het is altijd een hele bende, erg nuttig voor de winkel kan dat niet zijn, maar misschien is het p-r, en hoop op roepingen achteraf. Het is niet makkelijk personeel te vinden als er spannender jobs in de aanbieding zijn.
Donderdag was er weer zo’n bende. En ik was er ook. Tussen de sausen zocht ik mosterd, toen ik enkele meters van me vandaan een bokaal tegen de vlakte hoorde gaan. Een jonge kerel stond op een trapje, de tweede tree, en had zo te zien wat verder op het schab een bokaal weggeduwd. Hij had er ook een in zijn handen. Scherven en saus lagen verspreid op de grond. Hij bleef staan, en keek beteuterd — dát wilde ik niet — om zich heen. Vreesde hij, of hoopte hij, dat iemand de knal had gehoord? Maar er kwam niemand. Ook ik niet. Beschaamd bleef hij draaien op zijn trapje, een soort van stille paniek. Wat gaat er gebeuren? Gebeurt er iets? Waarom gebeurt er niets?
Ik winkelde verder. Dacht dat hij zelf wel van dat trapje kon komen, of dat er iemand kwam. Maar er kwamen enkel wat vriendjes, elk op zijn beurt. Ze keken naar hem, en naar de scherven op de grond, gniffelden wat, en gingen weer weg, of trokken stilzwijgend de aandacht van weer andere vriendjes om ook het kleine spektakel te zien. Maar niet van de verantwoordelijke van de groep, of van iemand van de winkel met een rood hesje aan. De ongelukkige bleef alleen op zijn eilandje staan.
Ik ging verder, en minuten later kwam ik weer in de buurt. Hij stond er nog steeds. Nog steeds op het trapje. Nog steeds de saus en de scherven op de grond. Een dezer dagen ga ik daar nog eens langs. Benieuwd of hij er nog is.
Of had ik wat moeten doen?