Nu er in Europa gediscussieerd wordt over het groene karakter van kernenergie…
Er zijn verschillende soorten vuil. Schoenen kunnen vuil zijn, en het tapijt besmeuren. Handen vuil, de boorden van een hemd. Er zijn vuile moppen, en vuile diamanten. Daarover gaat het hier niet. Het gaat om vuil als in vervuiling.
Vervuiling is de productie van een materie of een effect, die (of dat) schadelijk of hinderlijk is — of kan zijn —, én aan de controle van de producent ontsnapt.
PFOS in de bodem, het water of de lucht is een vervuiling, CO2 in de atmosfeer is een vervuiling, lawaai is een vervuiling, en licht dat de biotoop van dieren verstoort is dat ook. Plastic verpakkingen zijn an sich geen vervuiling, zolang het plastic afval effectief gerecycleerd wordt (en niet alleen maar recycleerbaar is). Uiteraard kan zowel de productie van het plastic (en de ontginning van de grondstof), als de recyclage, en als de uiteindelijke verbranding als bron van energie (na meerdere recyclages) voor vervuiling zorgen. Net zoals dat voor andere materialen en producten geldt: glas, papier, hout…
Plastic is wél een vervuiler wanneer het in de natuur terecht komt, en aan de controle van de producent of verbruiker ontsnapt. Het vergaat immers langzaam, en verstoort de voedselketens, vooraleer het zich tot in de natuur wel aanwezige materialen afbreekt.
Het al dan niet (volledig) controleren en beheersen van de materies of effecten die hinderlijk of schadelijk kunnen zijn, is een essentieel criterium om te weten of een activiteit niet of wel vervuilend is. Zo ook voor kernenergie.
Wat volgt gaat niet over de gevaren van kernenergie, tijdens de productie, al kunnen enkele recente, niet kernenergie-gelinkte evenementen, wel tot nadenken inspireren. Het gaat evenmin over de vervuiling die door de winning van de (fossiele) splijtstoffen veroorzaakt wordt.
Het gaat hier over kernafval.
Een kerncentrale produceert kernafval, dat omwille van de radio-actieve straling zeer gevaarlijk en zelfs dodelijk is. Dat kernafval heeft een korte of lange, of extreem lange levensduur, tijdens dewelke het zijn straling, zijn schadelijkheid, zijn dodelijkheid verliest. Men rekent met halveringstijden, tijdens dewelke het kernafval de helft van zijn schadelijkheid verliest, om op de zeer lange duur, na meerdere halveringen, een natuurlijk — dit is in de natuur aanwezig — stralingsniveaus te behalen. Voor sommige vormen van kernafval, die voortkomen uit de productie van kernenergie, gaat het om halveringstijden van meer dan twintigduizend jaar. Daardoor duurt het meer dan tweehonderdduizend jaar, eer dat kernafval van het niveau van hoge radio-activiteit tot het niveau van gemiddelde radio-activiteit terugvalt. En duurt het zevenhonderdduizend jaar, eer het niveau van natuurlijke radio-activiteit wordt bereikt. Dergelijke getallen doen duizelen — de mens bewoont de aarde sinds zeventigduizend jaar. Laat ons het vooralsnog bij die twintigduizend houden; 24110 jaar als halveringstijd voor plutonium, om exact te zijn.
Wie kernafval produceert, moet dus een oplossing bedenken en realiseren om het gedurende 24110 jaar — in feite veel, veel langer… — op een veilige manier te bewaren, zodat het niemand kan schaden. Het moet opgeslagen en afgeschermd worden, op een manier dat niemand erbij kan, maar het moet wel voldoende bereikbaar blijven om het desnoods te verwijderen en elders of anders op te slaan, wanneer blijkt dat de fysische omstandigheden of evoluties niet zijn zoals werd verwacht. Je moet dus niet alleen nu, of in de nabije toekomst, belangrijke investeringen doen — zoals een ondergrondse berging in diepe kleilagen, de oplossing waaraan veelal wordt gewerkt. Je moet ook eeuwigdurende oplossingen voorzien: een instelling die het kernafval bewaakt, en die daartoe de nodige menselijke, materiële en financiële middelen heeft, en je moet instructies schrijven die over meer dan tweehonderd eeuwen nog leesbaar en begrijpbaar zijn. Dat zijn allemaal dingen die je als eenentwintigste eeuwse mensen onmogelijk kan doen. Je kan wel galerijen graven, het afval in bijzondere containers steken, en die containers in de galerijen plaatsen, met enkele detectiesystemen erbij, en de toegang tot de galerijen afsluiten, zonder dat dat afsluiten onomkeerbaar is, er bewakers bijzetten… maar verder reiken je mogelijkheden niet. Wat er later gebeurt ontsnapt volledig aan de controle van de hedendaagse mens, net zoals een plastic fles die je in de natuur gooit aan je controle ontsnapt. Het enige verschil is dat de emissie van een fles (net zoals die van CO2, PFOS, lawaai, licht, fijn stof…) een ruimtelijke grens overschrijdt, en de emissie van kernafval door een tijdsgrens gaat.
Kernafval is een materie die schadelijk is, én aan de controle van de producent ontsnapt.
Kernafval is een vervuiling, allicht de grootste die ooit heeft bestaan.
Marten van der Meulen schrijft over normverschuivingen, maar de belangrijkste normverschuiving merkt hij niet eens.
Enkele tientallen jaren geleden zou geen enkele gastheer of gastvrouw een van de door Van der Meulen vermelde vragen (“Heb je nog dieetwensen, of is er iets wat je beslist niet eet?”; “Je bent toch niet vegan of zo?”) of zelfs een gelijkaardige vraag hebben gesteld. Iemand met een allergie (allergieën waren toen zeldzamer) zou discreet de gastpersoon die allergie hebben gemeld (bv. “ik heb een allergie voor zuivel”…), en voor alle anderen gold het eenvoudige principe dat de wellevendheid (de beleefdheid, de vriendschap…) eiste dat men eet wat de pot schaft. In uitzonderlijke gevallen zou de gastheer of -vrouw schrijven of bellen: “Ik dacht aan…, je houdt daar toch van?”. (Let op het “houden van”; het gaat over smaak.)
De opvallende, en zeer ingrijpende normverschuiving die heeft plaatsgehad, is de omkering van het hoffelijkheidsprincipe. Niet de gast past zich aan, aan wat gastvrij wordt aangeboden, maar hij of zij verwacht — of zelfs eist — dat de gastheer of -vrouw zich aan zijn of haar desiderata aanpast. Hij of zij gedraagt zich zoals men dat doet in een restaurant, als klant.
Opvallender is nog dat dat niet alleen gebeurt om medische redenen (allergieën), of slechts zelden omwille van smaak — getuige het succes van zogenaamde vleesvervangers, melkvervangers en kaasvervangers — maar om ideologische redenen. [Ideologie in de positieve betekenis van het woord: de waarden en normen die men heeft.] De uitgenodigde persoon schat de eigen ideologische motieven hoger in dan de waarde die hij of zij aan vriendschap en hoffelijkheid hecht.
Is dit het begin van een ruimere maatschappelijke evolutie? Krijgt u straks een bezoeker over de vloer die na het binnenkomen even rondkijkt en zegt: “Ik hoop toch dat jij een energieprestatiecentrificaat a of b hebt voor dit huis. En, is jouw elektriciteit wel groen?” [Let op de partikels.]