De man op het podium had twee telefoons in de hand. Zo van die oude telefoons met een grote hoorn.
“Spreek ik met Harlingen? Spreek ik met Edam?” zei hij.
We hoorden geen antwoord. Het was muisstil in de donkere zaal.
Hij strekte zijn armen, en keerde de hoorns naar ons toe. “Luister” zei zijn gestalte.
Toen hoorden we, langzaam en zacht, en nauwelijks, de zee. Grijs gerucht. Een luie baar in de branding, dan stilte, en dan weer zo’n baar.
Ik werd wakker. Vanmorgen. Auto’s reden over kasseien.