Dit is leengoed: een tekst van Antoon Coolen (Wijlre, 1897 – Waalre, 1961).  Een tekst die je, samen met ander werk, ook op de >Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (DBNL) vinden kan.  Een tekst die voor mij een heel bijzondere betekenis heeft.

Er is één tekst (één!) die me van mijn schooltijd steeds bijgebleven is, en dat is Coolens tekst — al was ik zijn naam en de naam van het verhaal al snel vergeten. Eén schaatser (daar gaat het om), één verhaallijn, één slot, één levensles — als ik dat zo noemen kan — zijn me bijgebleven.
Ik heb Coolens verhaal dan ook vaak in herinnering gehad. En ik heb het — op een weliswaar povere manier — soms ook verder verteld.

Maar elke concrete link was ik kwijt.
Tot enkele decennia later Nele uit de bibliotheek van Koksijde me het verhaal toestuurde. Ze kende het, en heeft het netjes voor me overgetikt.  En ik het nadien toch weer verloor. Zo dacht ik.
Op een dag stootte ik weer op d’r tekst — en waren de inmiddels ontwikkelde zoekmiddelen (je tikt Coolen en schaats op je computer) voldoende om me bij de Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren te brengen, waar een onmeetbare schat aan teksten op ons wacht.
Nele’s tekst bleek korter dan die van de digitale bibliotheek, maar ook die bevat verschillende versies.  En wellicht was de tekst op school ook weer anders.

Vooral:  het is een ijzersterk en vlijmscherp verhaal — wat voor schaatsers niet verrast. Ik begrijp niet hoe het kan dat Joost Zwagerman (De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen; De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 60 lange verhalen) er zo naast gekeken heeft.
Lees het hier.