Jef Van Staeyen

Categorie: 2023 (Pagina 1 van 6)

Eggum ❧

texte en français: 🇫🇷

 

(aangepast op 4 februari 2024)

Met deze foto’s neem ik je mee naar Eggum, op het eiland Vestvågøy in Noorwegen. Naar de Lofoten. 68,2982° noorderbreedte en 13,6289° oosterlengte. Daar staat sinds 1992 het beeld Hode (hoofd) van de Zwitserse kunstenaar Markus Raetz (1941-2020).

In 1989 nam de provincie Nordland, waartoe de Lofoten behoren, het initiatief in elk van haar 44 gemeenten een sculptuur te plaatsen: het Skulpturlandskap Nordland. In 1999 stonden er zo 33 sculpturen van heel diverse aard, en van kunstenaars uit heel diverse landen. Tussen 2009 en 2015 werden 3 bijkomende werken geplaatst.

Hode is, met inbegrip van de granieten sokkel, 178 cm hoog. Het hoofd is in ijzer. Je moet het van nabij bekijken, er rond gaan, om te begrijpen wat gebeurt. Markus Raetz toont hoe een object, hoe de wereld er anders kan uitzien naargelang de hoek waaronder je kijkt. Maar wat vooral magisch is, is de plek. Het kleine beeld — het hoofd is met de hals een dertigtal centimeters hoog — gaat in confrontatie met de weidse omgeving. Die bestaat uit de Noorse Zee, Norske havet, die meer dan duizend kilometer verder tot in Groenland reikt, waar ze Grønlandshavet heet, en de bergen van de Lofoten. Die zijn niet hoog, maar wel indrukwekkend. Tussen die bergen tekent zich een kom, die zowat één kilometer breed en twee kilometer lang is. Daarin ligt een meer, het Nedre Heimredalsvatnet. De waarneembare ruimte rond het beeld is dus duizenden, nee miljoenen keren groter, maar toch is het dat kleine beeld dat die immense ruimte domineert. Het beeld — of juister: de kunstenaar — toont hoe kleine dingen groots kunnen zijn en hun wereld — de wereld van de observator — ingrijpend veranderen. En het toont ook hoe een landschap uiteindelijk in de hoofden van de mensen — de al dan niet bewuste waarnemers — ontstaat. Een landschap bestaat niet an sich. Het bestaat omdat je ernaar kijkt, vanuit menselijk perspectief, omdat je het waarneemt, en er dankzij de opgedane kennis van andere landschappen, betekenis aan geeft en emoties aan bindt. Bij Hode is heel veel te zien.

Hode was, samen met ander werk van Markus Raetz, van 1994 tot onlangs ook te zien in het MUba (Musée des Beaux-Arts) in Tourcoing. Daar zag ik het jaren geleden in een kleine zaal, zowat een slaapkamer groot. In 2012 was er ook een tentoonstelling — en een catalogus — aan hem gewijd.

Ik vraag me af of Raetz Hode speciaal voor Eggum ontworpen heeft. Ik denk — en hoop — van wel. Net als alle andere kunstenaars van het Skulpturlandskap Nordland heeft hij in alle geval de plek gekozen waar het staat.

Meer over de Lofoten en over gelijkaardige artistieke interventies lees je hier: van Moskenes tot Senja, juni 2023. Je vindt er ook enkele voorbeelden van de artistieke en architecturale projecten die het Noorse Statens Vegvesen (de nationale wegbeheerder) van zijn kant heeft uitgevoerd.

 

En: nu vergat ik bijna jullie allemaal een mooi en gelukkig nieuw jaar te wensen.

voetganger in (Noord-) Amerika

 

We kennen Noord-Amerika (de Verenigde Staten en Canada) niet meteen als een voetgangersparadijs — met uitzondering van Manhattan misschien. Veeleer denken we aan het uitgestrekte Los Angeles, waarvan de straten zelfs voor automobilisten te lang geworden zijn, aan eindeloze verkavelingen waar uniforme huizen langs uniforme straten staan, of aan afgelegen huizen op het land. Niets om te voet te gaan.
Dat beeld is onvolledig, of zelfs onjuist. Zowel in grotere steden als in kleine stadjes wordt veel aandacht aan voetgangers en hun voetpaden besteed.
Hier verzamel ik een wat toevallige reeks foto’s die ik de afgelopen tien jaar bij enkele reizen in de Verenigde Staten en Canada heb gemaakt. Een zeer onvolledig, maar toch divers beeld. Het is járen geleden dat ik nog in New York, Washington of Philadephia ben geweest, en in Chicago, Boston, Denver, San Francisco of Vancouver was ik nooit. Wel heb ik beelden van de steden en stadjes van het lieflijke New-England en het wat ruigere Montana en Idaho, en aan Canadese kant uit Montréal, Toronto, Kingston en Golden. [Kingston is een stad in Ontario, en Golden een klein stadje in de Rocky Mountains van Brits Columbia.]

Klik hier of klik op de foto.

De beelden spreken voor zichzelf. Toch geef ik enkele bijkomende inlichtingen.

  • De Amerikaanse straten zijn breed en recht, zonder obstakels. Toch wordt er langzaam en rustig gereden. Kleine, discrete borden vermelden een maximum snelheidIn Canada worden snelheden wel in km/u aangeduid. van 25 mph (soms 15, een enkele keer 35 mph), wat overeenstemt met 40 km/u (soms 25, een enkele keer 55 km/u).  Aan kruispunten geldt steevast een 4xSTOP regeling, waarbij auto’s uit de vier richtingen verplicht moeten stoppen, om pas nadien, in volgorde van aankomen, door te rijden. Snel optrekken en een eind verder hard remmen hoort daar niet bij. Het is niet onmogelijk dat strenge handhaving daar goed voor is.
  • Mijn ervaring is dat overstekende voetgangers op reguliere oversteekplaatsen (niet altijd een zebra) worden gerespecteerd. Wie elders oversteekt, en daarbij een aankomende auto hindert, mag zich echter aan een klaxonstoot verwachten.
  • In de Verenigde Staten en in Engelstalig Canada (dus zonder Québec) bestaat een algemene regel “rechtsaf door rood (voor auto’s)”, waarbij de automobilist eerst moet stoppen, en pas wanneer hij zonder hinder kan doorrijden, dat ook mag doen. Vaak wordt die regel per kruispunt afgeschaft, met een bord zoals men op de foto (pagina 45) van het kruispunt in Kingston (Ontario) kan zien.
  • Voor zover de getoonde steden en stadjes representatief zijn voor hun respectieve landen, kan gesteld dat het openbaar domein in de Verenigde Staten met meer zorg wordt aangelegd en onderhouden dan in Canada.
  • In Montréal — en misschien elders — worden de voetpaden door de stad sneeuw- en ijsvrij gehouden. Daarvoor worden sneeuwruimers ingezet, die bij nacht de schrik van de voetgangers zijn. De sneeuw van de straten wordt met grote vrachtwagens afgevoerd.
    Het feit dat de straten van Montréal zwaar te lijden hebben van de winter en van de sneeuwruimers kan mee verklaren waarom er minder zorg wordt besteed aan de kwaliteit van de straatwerken. Heeft het zin een mooie boordsteen of een mooie bestrating te realiseren als die de winter en de sneeuwruimers niet overleven?
  • Gebreken worden hersteld — allicht omwille van de juridische aansprakelijkheid. De foto (pagina 17) van het voetpad in Golden (Brits Columbia) waarvan een betonplaat door de wortel van een boom is opgetild, laat het zien: om struikelen te voorkomen werd de rand van de plaat afgeslepen .
  • Amerika heeft een “lange” traditie van voetpaden, of veeleer stoepen, zoals de foto’s (pagina 29) van het verlaten mijnstadje Garnet (Montana) tonen. Dergelijke stoops hadden tot doel de paarden en hun uitwerpselen op afstand te houden.
  • Het lijkt er sterk op dat in de Verenigde Staten een mooi voetpad, samen met een mooi gazon, een status-symbool voor de bewoners is.

 


Meer over de straten van Montréal, met zeer talrijke foto’s, lees je hier (in het Frans).

 

geduld oefenen op de Borsbeeksebrug

 

Eind 2022, begin 2023 zijn op de Borsbeeksebrug in Berchem werken uitgevoerd. De omgeving van het nieuwe politiekantoor werd aangelegd, en het kruispunt met de Diksmuidelaan en de Gitschotellei deels heringericht. Voor voetgangers was dat laatste niet altijd een verbetering.
Nabij dat kruispunt ligt er een keerlus, met een wat ongewone tramhalte. Een “gedooghalte” zou je hem kunnen noemen. Tot 13 maart 2023 keerde daar tram 11, en sinds 7 november 2022 tram 4. Formeel is Berchem Station, 300 meter verder — of eerder — de terminus, maar De Lijn laat het op- en afstappen aan de keerlus toe, al is die daar niet voor ingericht. De draaicirkel is kort, en een correct perron, dat aansluit op de deuren van de trams, is onmogelijk te maken.

Na voltooiing van de werken op de Borsbeeksebrug bleef er lange tijd een slapende werf tussen het tramperron en het voetpad: een slordig hekwerk, een put, een bergje uitgegraven grond en een stapeltje betontegels. Wie de tramhalte gebruikte waagde zich over de sporen (foto’s 1 en 2), of stapte elders tussen de struiken.

Misschien is het in antwoord op mijn melding aan de stad op 24 augustus, maar in september werd de put gedicht en werden stoeptegels gelegd (foto 3). Wel bleef een (oude) verlichtingspaal in het midden van de doorgang staan. En tussen het perron en het trottoir, die vroeger mooi op elkaar aansloten, was een vaag stuk onverhard modder-en-gras ontstaan.
[Omdat er een eind verder op dezelfde Borsbeeksebrug een bushalte voor lange-afstandsbussen is, en de werken niet teveel mochten kosten, allicht, werden het voet- en het fietspad van plaats verwisseld. Zo staan op- en afstappende reizigers, en hun bagage, niet onmiddellijk op het fietspad.]

In oktober — of was het begin november — werd er opnieuw gewerkt. Er kwam een nieuwe verlichtingspaal, nog steeds in het midden van de doorgang (foto 4).

Groot was mijn verrassing, op 8 december, toen ik zag dat die nieuwe paal was verplaatst. Hij staat nu (nauwelijks zichtbaar op foto 5) in het vage plantsoentje náást de doorgang. Heeft een andere tramreiziger een mailtje aan de stad geschreven?

Vandaag nog schrijf ik zelf naar de stad, op het meldingsformulier. Er blijft dat vaag stuk grond — of modder —, dat er voor de werken niet was, en de tegels liggen slecht. Misschien komt dat nog goed.
Geduld kan lonen.

 

 

 

Aanvulling (foto 6).
Verderop is er zeer slordig gewerkt: de parkeerstrook is deels voetpad geworden, en de aansluiting met het nieuwe gedeelte…

met jou kan je niet praten

Met deze merkwaardige zin — het had ook “jou kan je niet vertrouwen” kunnen zijn — begin ik deze tekst over de betekenissen van het Nederlandse “je”. Aanleiding was de lectuur van de Nederlandse vertaling van Robert Walsers “Geschwister Tanner” (“De Tanners”). De Zwitserse auteur Robert Walser (niet te verwarren met de Duitser Martin Walser) leefde van 1878 tot 1956. Hij schreef “Geschwister Tanner” in 1906, Machteld Bokhove verzorgde de vertaling in 2020, en bij de lectuur ervan was ik soms onzeker wat ik las.

dat overkomt je

Ik vind het niet uit, maar lees het in de dikke Van Dale van 1976 en het Chronologisch woordenboek uit 2001: het voornaamwoord “je” werd voor het eerst gesignaleerd in 1617 — “gij” al in de tiende eeuw — en heeft meerdere functies.

  1. “Je” is — uiteraard en vooral — de niet beklemtoonde tweede persoon enkelvoud. Waar met een klemtoon “jij” of “jou” zou staan, als onderwerp, lijdend of meewerkend voorwerp, of na een voorzetsel.
  2. Als wederkerend en als bezittelijk voornaamwoord kan “je” ook de tweede persoon enkelvoud én meervoud zijn. Veel eenvoudiger dan “jullie”. Voorbeeld: “Jullie kunnen je wassen in de douchecellen en je kleren in de lockers opbergen.” 
  3. “Je” kan de eerste persoon zijn, al valt dat niet zo op. Voorbeeld: “Er zijn nogal wat kosten aan mijn verwarmingsketel, en dan vraag je je af…”.
  4. Maar “je” is ook — en misschien meer en meer — een onbepaald voornaamwoord. Spreektaal, zegt — of zei — Van Dale. Waar in meer formele vorm “men” zou staan. En “zich”, of “zijn”, of nog wat anders.
    Voorbeeld: “Als je naar Antwerpen rijdt, weet je nooit hoe lang je in de file staat. Eens aangekomen, zoek je je rot om je auto te parkeren.” Meer formeel is dat “als men”, “weet men”, “hoe lang men”, “zoekt men zich” en “zijn auto”.
    Zowel deze als de vorige “je” wordt nooit beklemtoond tot “jij” of “jou”.

Het lijkt er op dat al die “je”-vormen aan een opmars bezig zijn. De “je” als tweede persoon werd pas na de Tweede wereldoorlog dominant (ten opzichte van “u”). In Nederland meer dan in Vlaanderen. De “je” als eerste persoon ontstond in diezelfde periode, en ook de “men”-functie, die weliswaar al uit de achttiende eeuw dateert, komt sindsdien frequenter voor. Ze biedt grammaticaal meer mogelijkheden dan “men”, dat altijd en alleen onderwerp is. Voorbeelden: “Dat overkomt je…”, “Dan wordt je auto…”

Merkwaardig is dat de tweede persoon in het Nederlands, in tegenstelling tot de eerste en de derde, die met “ik”, “wij”, “hij” en “zij” al meer dan duizend jaar onveranderd zijn, al veel woorden — en vervoegingen — gebruikt en soms versleten heeft: “du”, “gij”, “gijlieden”, “UEdele”, “u”, “jij” en “jullie”, waarbij wat eerst een meervoudsvorm was nadien voor het enkelvoud wordt gebruikt (“gij” was het meervoud van “du”) en vervoegingen in de derde persoon worden geïmporteerd (“u heeft” en “jullie hebben”  in plaats van “gij hebt”), allicht uit behoefte aan hoffelijkheid. Er is dus permeabiliteit tussen de Nederlandse persoonlijke voornaamwoorden, hun functies en hun vervoegingen. Of die vergelijkbaar is met de recente kaping van het voornaamwoord “hun”“hun heeft”, “hun is” … — is een andere vraag.

“Je” kan ook voor problemen zorgen. In een artikel op 18 oktober 2023 in De Standaard over mensen die in voorbereiding van hun nakend overlijden hun spullen sorteren, schreef Lieve Van de Velde: Het idee dat je nabestaanden na hun dood hun dierbaarste bezit en grootste rommel moeten sorteren, maakt sommige mensen zo ongemakkelijk dat ze zelf al opruimen.” Je nabestaanden die na hun dood hun rommel opruimen…? Mijn idee: driemaal “hun” of — beter — driemaal “je”.

Toch mag het een wonder heten dat nederlandssprekenden (zowel moedertaal-sprekers als anderstaligen) meestal hun weg weten met al die vormen van “je”. Iets dat je meer vanuit de praktijk (het horen en spreken) dan vanuit een stel regeltjes leert. De vier functies van “je” zijn daarom meer des- dan prescriptief. Ze beschrijven hoe we spreken, en schrijven niet voor.

Walser

In Walsers boek staan lange, onwaarschijnlijke monologen. Onwaarschijnlijk, wanneer iemand pagina’s lang in een vertrouwelijk gesprek niet onderbroken wordt, en daarbij dingen zegt die je niet voor mogelijk“Je zult voor de meeste mensen een oninteressante verschijning zijn, saai voor de meisjes, onbeduidend voor vrouwen, absoluut onverzekerd en onwilskrachtig voor mannen”, zegt Hedwig midden een lange monoloog tot haar broer Simon (p. 168). houdt. Maar het is literatuur.

In die monologen gebruikte Walser in 1906 vaak het onbepaald voornaamwoord “man” (“men”), dat Machteld Bokhove in 2020 heel vaak, op een zeldzame uitzondering na, door “je” vertaalt. Mij komt voor dat dat een onderdeel is van een ruimere stijlverschuiving, die de auteur naar een meer hedendaags taalgebruik moet brengen. Met de vraag of Walser dan Walser nog is.

Naar aanleiding van de verschijning van een eerder Walser-boek, “De bediende” (Der Gehülfe) in 2021, ook door Machteld Bokhove vertaald, schreef in De Standaard: “Joseph [de bediende] biedt evenveel weerstand als asse waarin men blaast. Hierin lijkt hij wel op Walsers proza, dat zichzelf voortdurend ondermijnt. Verheven zinswendingen worden onder de voet gelopen door basale tussenwerpsels, metaforen gaan met hem op de loop, en zoals Joseph alleen met een zekere verbazing kan vaststellen hoe diep de kloof is tussen wat hij wenst te doen en wat hij werkelijk doet, zo lijken ook Walsers zinnen soms enigszins verbaasd over de toon die zij aanslaan en de zijpaden die zij inslaan.”

citaten

Wat die zinnen betreft, volgen hier enkele citaten uit hoofdstuk 10, in Walsers Duits (D), en in vertaling (NL). Hedwig Tanner spreekt daarin pagina’s lang tot haar broer Simon, die haar nauwelijks onderbreekt.

  • D: Und doch bin ich froh; denn einmal muß man sich aussprechen. Wie du gestern mir nur so geduldig zuhören konntest, Simon! So beinahe andächtig! Und doch bin ich auch darüber froh. Am Abend ist man nicht wie am Morgen, nein, so ganz anders, so verschieden im Ausdruck und im Empfinden. (p.162)
    NL: En toch ben ik blij; want je moet je een keer uitspreken. Hoe kon je mij nou gisteren zo geduldig aanhoren, Simon! Zo aangedaan bijna! En toch ben ik daar blij mee. ‘s Avonds ben je niet als ‘s ochtends, nee, dan ben je totaal anders, zo verschillend in expressie en in gevoel. (p.165)
    Het “men moet zich uitspreken” wordt “je moet je uitspreken”, en “‘s avonds is men anders” wordt “‘s avonds ben je anders”. Het is niet duidelijk over welke “je” het hier gaat. Simon misschien?
  • D: Was man von dir verlangt, das tust du. Du willst alles, was man will. Ich glaube, man könnte von dir viel Ungebührliches verlangen, ehe du es einem übel nähmest. (p.163)
    NL: Wat iemand van je vraagt, dat doe je. Je wilt alles wat er van je gewild wordt. Ik denk dat je van jou veel onredelijks zou kunnen vragen voordat je het iemand kwalijk neemt. (p.166)
  • D: Man muß dich immer erst kennen lernen, ehe man dir glaubt. (p.164)
    NL: Je moet jou eerst leren kennen voordat je jou gelooft. (p.167)
  • D: In einer größeren Gesellschaft von Menschen, wo es doch darauf ankommt, daß man sich zeigt und beliebt macht durch hervorragendes Sprechen, wirst du immer stumm bleiben, weil es dich nicht reizt, den Mund noch aufzutun, wo schon so viele durcheinanderschwatzen. (p.165)
    NL: In een grotere groep mensen waar het er toch op aankomt dat je jezelf laat zien en geliefd maakt door briljant te spreken, zul jij altijd stil blijven omdat jij er geen zin in hebt je mond open te doen als er al zo veel mensen door elkaar heen kletsen. (p.168)
  • etc.

Uit het voorbeeld hierna blijkt hoe in het Nederlands met “je” iets meer mogelijk is dan met “men” (of in het Duits met “man”).

  • D: Man glaubt so Vieles, wenn man unerfahren ist, und die Erfahrungen machen einen wieder an anderes glauben. (p.153)
    NL: Je gelooft zoveel als je onervaren bent, en de ervaringen laten je weer iets anders geloven. (p.156)
    Voor het “laten je geloven” — waarin “je” een lijdend voorwerp is — bestaat geen equivalent met “men” — dat altijd een onderwerp is —, wat in de Duitse tekst met “einen” wordt opgevangen.

In een ander gesprek (hoofdstuk 11), lezen we:

  • D: Ich weiß auch, daß man gefällt, wenn man seine Pflicht erfüllt. (p.176)
    NL: Ik weet ook dat je mensen behaagt als je je plicht vervult. (p.178)

En, als uitsmijter, met “u”, dit gesprek, waarin de directrice van een Kuuroord voor het Volk zich over Simon ontfermt (hoofdstuk 18):

  • D: Man weiß nicht, wie man mit Ihnen dran ist. (p.307)
    NL: Je weet niet, waar je met u aan toe bent. (p.304)

Uit deze voorbeelden (en andere) moge blijken dat in deze vertaling, met het gebruik van het onbepaald voornaamwoord “je”, de juiste betekenis wel eens verloren gaat, en “verheven zinswendingen” worden afgevlakt.

drie boeken

Drie boeken van Robert Walser heb ik onlangs gelezen: “De bediende” (“Der Gehülfe”), “De wandeling” (“Der Spaziergang”), en nu “De Tanners” (“Geschwister Tanner”). In alle drie herken ik de thematiek van een man die nergens aardt, maar verlangt dat iemand zich over hem erbarmt — wat Walser zelf uiteindelijk is geschied, door zijn opname in een psychiatrisch hospitaal in 1929. Het werk van Walser is sterk autobiografisch: hij was de bijna jongste van acht — zijn broers en zussen (Geschwister) inspireerden talrijke personnages —, en verloor zijn moeder toen hij vier was.
“De bediende” is een prachtig boek, waarin ik de door Matthias Somers beschreven kwaliteiten herken. De vorm, met “proza dat zichzelf voortdurend ondermijnt”, stemt mooi overeen met het verhaal. Die congruentie van vorm en inhoud heb ik in de twee andere boeken minder ervaren. “De Tanners” en “De wandeling” bevatten wel prachtige stukken, zoals natuur- of stads- of dorpsbeschrijvingen, en verrassende gedachtenkronkels, waarvoor het verhaal, voor zover dat er is, als kapstok dient. Misschien verwachtte Walser soms niet meer dan opportuniteiten om zijn beschrijvingen en gedachten aan elkaar te reigen.

Brouwers

Ook Jeroen Brouwers heeft (in 1979) verhalen van Robert Walser vertaald.

verkavelingsvlaams

En toch nog dit. In een eerdere bijdrage, in mei 2010, hier opgenomen in 2014, opperde ik de hypothese dat de Vlaamse onzekerheid met (gesproken) Standaardnederlands, en de voorkeur voor Verkavelingsvlaams, haar oorsprong — of althans een deel ervan — vindt in de vervoeging van de tweede persoon. In gesproken taal is de tweede persoon de belangrijkste — je spreekt altijd tot iemand, en je taal, je woordkeuze, bepaalt en herbepaalt de relatie tot die persoon — en het is net de vervoeging van die tweede persoon die voor Vlamingen zo moeilijk is. Er bestaat geen continuüm tussen de dagelijkse, gesproken taal (met gij, u, gijlie, en alle mogelijke varianten… (golle en olle…)) en de Nederlandse standaardtaal. Waardoor men gaat aarzelen, “fouten maakt”, of uiteindelijk terugvalt op Verkavelingsvlaams. Een wat consequenter gebruik van “je” als bezittelijk of wederkerend voornaamwoord in de meervoudsvorm (zie hierboven, punt 2) zou een kleine bijdrage kunnen leveren aan een vlotter taalgebruik, en omslachtige of kromme formuleringen vermijden: “jullie je voorbereiden” in plaats van “jullie jullie voorbereiden”, “jullie u voorbereiden”, “jullie zich voorbereiden” … en dat soort dingen.

« Oudere berichten

© 2024 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑