De regen is opgehouden. Er valt alleen nog af en toe een druppel op de tent.
‘Ik denk dat morgen de zon schijnt’, zeg ik.
We geven elkaar het pannetje steeds weer door en eten ieder om beurten aan een kant.
‘Pa, waaraan denk je toch de hele tijd? Je bent de hele tijd aan het denken.’
‘Och… van alles.’
‘Waarover?’
‘Hmm, over de regen, en over wat er mis kan gaan, en over dingen in het algemeen.’
‘Wat voor dingen?’
‘Och… hoe het voor jou zal zijn wanneer je volwassen bent.’
Dat interesseert hem. ‘Hoe is het dan?’
Maar er speelt een kleine ego-glinstering in zijn ogen wanneer hij dit vraagt en dat is de reden dat het antwoord in het vage blijft.
‘Dat weet ik niet,’ zeg ik, ‘daar denk ik juist over na.’
‘Denk je dat we morgen boven aan dit ravijn komen?’

Deze korte tekst uit Pirsigs “Zen en de kunst van het motoronderhoud” (1974) inspireerde me, toen ik in 2006 het verhaal optekende van de fietstochten die mijn zoon en ik in een natte zomer langs de kanalen van Bourgondië hadden gemaakt “Spiegels op het water”, met een tent, twee fietsen, regen, en mijn zoon van zestien.

Een flinke kwarteeuw eerder, in 1980, hadden mijn vrienden en ik het boek uit elkaars handen gekeken, en nadien verslonden, toen we op de Siciliaanse en Calabrische stranden een duizenden kilometers lange autovakantie voor enkele dagen onderbraken. Enna, Ragusa, Agrigento, Siracusa, Palermo… Het boek had zelfs de diefstal van onze bagage overleefd. Een wat ironische situatie, want zowel mijn vrienden als ik waren de trotse bezitters van een “hondaatje” van 49cc, en de auto die ons van Antwerpen naar Sicilië voerde, en terug, was een Alfa Romeo met problemen: het leek of er geldstukken in de velgen zaten. De Italiaanse garagisten die het mooie ding onder handen namen, hebben het rammelen niet kunnen beperken, in tegendeel.

“Zen and the Art of Motorcycle Maintenance – An Inquiry into Values” is het verhaal van de motortocht die de hoofdfiguur Phaedrus (de auteur zelf) en zijn elfjarige zoon Chris in 1968 dwars door de Verenigde Staten maakten. Op een Honda CB77 305cc SuperhawkMaar het is ook een stevige filosofische verhandeling over het zoeken naar waarheid, en vooral: het zoeken naar kwaliteit.
Als jongen was Pirsig (°1928) geboeid door wetenschap (een “nobele queeste”), en als wetenschapper (biochemicus) door de veelheid aan werkbare hypothesen om om het even welk fenomeen te verklaren. Hij ging op zoek naar de filosofische grondslag van wetenschap, en kwam onder meer bij de Franse wiskundige Henri Poincaré terecht, bij wie hij vond wat hij ook zelf vermoedde: “Indien van een verschijnsel een complete mechanische verklaring kan worden gegeven, zal er ook een oneindig aantal andere verklaringen mogelijk zijn, die alle evenzeer rekenschap zullen geven van de bijzonderheden die door het onderzoek aan het licht kwamen.” Poincaré zette de absolute waarheid van de absolute wetenschap op de helling. Hem lezend stelt de hoofdpersoon van het boek, om de contradicties tussen de klassieke (euclidische) meetkunde, en de meetkundes van Bolyai, Lobatsjewski en Riemann te overstijgen: “Meetkunde is niet waar, meetkunde is handig”.

Terwijl wij in Sicilië Pirsigs boek lazen, zat Pirsig in Vlaanderen, op een boot ergens tussen Gent en Terneuzen. Zijn zoon Chris was in 1979 vermoord, en met zijn nieuwe vrouw Wendy reisde of huisde hij liever per boot, eerst op de Noord-Amerikaanse kanalen, en nadien in Europa. Een boottocht op de Hudson had hem tot het schrijven van een tweede boek geïnspireerd: “Lila — An Inquiry into Morals”, dat pas tien jaar later voltooid zou zijn, en waarin hij zijn filosofische verhandeling over de waarheid (“Zen…”) voortzet naar moraal.

Naar “Lila” heb ik nooit gezocht — het boek. Het stond plots voor me, toen ik in Kortrijk door de tweedehandsboekenwinkel van Oxfam dwaalde. [De beste boeken zijn er snel weg, dus ook dat is een zoektocht naar kwaliteit.] Met mijn Amerikaanse wegenkaarten naast me heb ik Phaedrus’ en Lila’s tocht gevolgd.

Net als “Zen” is “Lila” een vlot én moeilijk boek. Pirsig kan goed en onderhoudend schrijven — hij heeft het zelfs gedoceerd, aan de Montana State University, in Bozeman — maar ongeveer twee derde van het boek, als het geen drie vierde is, bestaat uit filosofische beschouwingen, citaten en kritieken. Pirsig zorgt wél voor stevige linken tussen deze harde beschouwingen en het zachte verhaal, wat bij zijn epigonen niet altijd het geval is. Ook stilistisch is het mooi werk: de ik- en hij-persoon uit “Zen” (een verwijzing naar de paranoïde schizofrenie waarvoor de overintelligente Pirsig van 1961 tot 63 met elektroshocks behandeld werd — Phaedrus is voortdurend op zoek naar zichzelf) wordt in “Lila” een hij-persoon in twee gedaanten. Bij de ene zien we met hem mee (“Phaedrus dacht…”, “Hij herinnerde zich…”) — een hij-vorm voor een ik-persoon —, bij de andere zien we hem door de ogen van Lila (“De  Kapitein leek razend te worden als je met hem van mening verschilde.”).

Je moet het niet helemaal met Phaedrus eens zijn, om met Pirsig aan het denken te gaan. Een uittreksel.