Wanneer groet je buren? Welke buren groet je? En vooral, hoe groet je buren?
Ik heb veel buren in de straat waar ik sinds een jaartje woon. Sommige groet ik vaak, of altijd — de meest nabije nodigde ik bij me uit, kort nadat ik hier kwam —, anderen zelden, en nog anderen nooit. Sommigen probéérde ik wel te groeten, maar er kwam niks terug. En misschien hebben nog anderen me gegroet zonder dat ik het merkte, zonder dat ik erop reageerde. Een hufter ben ik.
In Rijsel, tot vorig jaar mijn stek, is het me gebeurd buren te groeten de dag dat ze verhuisden. Ik leerde ze kennen wanneer ze vertrokken. Wat trouwens met collega’s ook is gebeurd. Of mensen te groeten die ik honderd keren in dezelfde autobus had gezien, die aan dezelfde halte afstapten, op weg naar dezelfde straat. Toen ik groette keek men me aan, wat wil die van me?

Gisteren stapte ik op straat, een masker voor mijn mond — als ik het voor mijn neus draag is alles mist. Meteen zo’n masker op mijn mond is de beste manier om het niet te vergeten, en om het bij te schikken, voor mijn neus, wanneer dat plots nodig is. Al zeggen de onnavolgbare aanbevelingen dat je zo’n masker niet mag aanraken eens je het draagt. Probeer dat eens.
Een man en een vrouw stonden voor een huis aan de overkant waar ik voordien nooit iemand zag. De garage stond open, en ze karweiden, bladeren vegen en zo. De man keek me aan, en ik hem. Behoorlijk lang. Allicht heeft hij lichtjes met zijn hoofd geknikt. Allicht heb ik lichtjes met mijn hoofd geknikt. Dergelijke dingen weet je nauwelijks van jezelf. Ik ging verder, maar draaide me dan toch om. Nieuwsgierig, want wie was die man? Hij keek nog steeds naar me, dus stopte ik. Met die maskers herkennen we elkaar nauwelijks, zei hij, achter zijn masker. Ja, en zelfs als we elkaar herkennen, herkennen we elkaar niet, moet ik geantwoord hebben. Met de glimlach, misschien zelfs een beweging met de hand, voor ik weer verder trok.
Kent hij me echt? Ik denk het niet. Met wie uit deze straat heeft hij me verward? Maar toch: voortaan ken ik hem, kennen we elkaar, mag ik denken, want we hebben gegroet. En gesproken. Als ik hem nog eens zie, mag ik hem nog eens groeten. Op voorwaarde dat ik hem herken. Wat moeilijk kan zijn als hij, met of zonder masker, elders dan aan zijn garagepoort staat.

 

extraatje: wijn

Dat is een heel goede wijn, zei de caissière in de supermarkt.
Ik denk dat ik de volgende keer eerst naar u kom, voor advies, antwoordde ik.
Ja, maar ik ken er maar één, en dat is deze, en hij is goed, zei ze me toch.
Ach mevrouw, u kan beter één goede wijn kennen, dan vijf slechte.