“Factcheck: ja, de voorbije jaren verdween landbouwgrond vooral ten voordele van industrie” titelde Knack op 28 oktober 2020.
Daarmee verifieerde Knack, zoals het wel vaker doet, een uitspraak, ditmaal een tweet van Mieke Schauvliege (niet te verwarren met Joke).

Over de tweet van Mieke Schauvliege zelf spreek ik me niet uit — ik lees geen tweets —, maar de stelling van Knack is manifest fout. En misleidend.
Knack‘s bewijsvoering gaat over wat anders dan de titel beweert. Ze behandelt immers herbestemmingen van grond door de Vlaamse overheid (een politieke beslissing met juridische consequenties), herbestemmingen die soms onmiddellijke gevolgen hebben, en soms niet, en die soms nodig zijn om een project te realiseren, of soms helemaal niet, wanneer de gewilde bestemming op het nu ongeveer 50 jaar oude Gewestplan al overvloedig is voorzien. Wonen, om ze niet te noemen.
Want de feitelijke omvorming van grond, het feitelijk verloren gaan van landbouwgrond (de stelling van Knack) vertoont een andere logica dan het juridisch herbestemmen (waarnaar de argumentatie verwijst).

 

Omtrent Wonen

Het “milieurapport Vlaanderen” (2020) zegt me:

Het ruimtebeslag voor wonen is in de periode 2000-2019 gestaag toegenomen. Op 1 januari 2000 werd 138 567 ha of 10,2 % van de totale oppervlakte van Vlaanderen gebruikt als woongebied, op 1 januari 2019 was dat 169 112 ha of 12,4 % van de totale oppervlakte (…). Dat is een stijging van 22 %. Hiermee nam de oppervlakte woongebied sterker toe dan het aantal huishoudens (+17,5 % tussen 2000 en 2019). De jaarlijkse aangroei van de oppervlakte woongebied vertoont globaal gezien wel een dalende trend, van 1,6 % in de loop van 2000 naar 0,8 % in de loop van 2018.

Op basis daarvan raam ik de huidige jaarlijkse groei van het woongebied op 1350 ha (ongeveer 0,8% van 169 000 ha).

De Vlaamse Confederatie Bouw spreekt op haar blog over 3,5 ha/dag. Dat geeft 1280 ha per jaar. Dit cijfer staat in een pleidooi waarin gewezen wordt op de vermindering van de jaarlijkse grondinname (4,4ha in 2010). Het is dus weinig waarschijnlijk dat deze 3,5ha/dag een overschatting is, integendeel.

Ik hou het op een jaarlijkse grondinname voor woongebied van 1300 ha.

Waarvoor werden die 1300 ha gebruikt, voor ze door woningen werden ingenomen?
Een deeltje daarvan komt van de industrie.
Een deeltje komt van spoorwegemplacementen, militaire domeinen, etc.
Een deel was wellicht natuur.
Maar het overgrote deel was landbouwgrond.
Ik stel voor dat we een hoeveelheid van 1000 ha landbouwgrond nemen. Een voorzichtige raming. (Het kan ook 900 of 1200 zijn.)
Daarbij spreek ik niet eens over het voor wonen gebruikt landbouwareaal: het bewonen van t.g.v. schaalvergroting vrijgekomen bedrijfsgebouwen, en de vertuining en verpaarding van landbouwgrond.
Overigens is er in de gewestplannen nog 40 000 tot 50 000 ha landbouwgrond die een woonbestemming heeft, en de komende jaren en decennia zelfs zonder herbestemming voor de landbouw kan verloren gaan. Een voorraad voor een halve eeuw.

Een voorzichtige raming zegt dus: jaarlijks verdwijnt 1000 ha landbouwgrond ten voordele van wonen.

 

Omtrent industrie

Het ruimterapport 2018 geeft een jaarcijfer van 200 ha open ruimte die door industrie wordt ingenomen, met pieken tot 600 ha. Deze pieken zijn gebonden aan (recente) herbestemmingen.
Aangezien er recent weer herbestemmingen zijn gebeurd (de 590 ha voor de periode 2017-2019 waarover het artikel spreekt), mag verwacht worden dat het jaarcijfer de laatste jaren ook gestegen is (of nu gaat stijgen). We ramen dat er per jaar 500 ha landbouwgroep verloren gaat ten voordele van industrie.

Een hoge raming zegt dus: jaarlijks verdwijnt 500 ha landbouwgrond ten voordele van industrie.

 

Besluit

De voorzichtige raming voor wonen (1000 ha per jaar) is dubbel zo hoog als de hoge raming voor industrie (500 ha per jaar).
De vaststelling is dus: de voorbije jaren verdween landbouwgrond vooral ten voordele van wonen.
En ook, NEE, de voorbije jaren verdween landbouwgrond niet vooral ten voordele van industrie.
Ik beoordeel de stelling van Knack daarom als onwaar.

Tenslotte, wat zeer  kwalijk is: dergelijke informatie creëert de indruk bij de lezers (bij de burgers) dat het met het grondgebruik voor wonen (ten koste van landbouw) nog wel meevalt, en dat een bouwshift in feite niet nodig is: “het probleem zit hem immers elders, bij de industrie”.

Terecht besteedt de pers regelmatig aandacht aan natuur of landbouwgebied dat door industrie wordt ingenomen. Maar daarmee vergeten we dat de belangrijkste afname van landbouwgrond elders — bij het wonen — zit.