Jef Van Staeyen

Categorie: 2025 (Pagina 1 van 4)

Edgar Allan Poe in Antwerpen: Alegria! Alegria! — Patrick Conrad

De straten van Antwerpen is een boek uit 1993, samengesteld door Koen Vergeer en uitgegeven door Atlas Amsterdam / Antwerpen. Een bloemlezing. Ze bevat dertig teksten, vooral verhalen, soms een gedicht, die op de een of andere manier aan de straten van Antwerpen zijn gelinkt. Die link is vaak heel zwak — zelden staat de straat centraal, soms is het niet meer dan een wat toevallige plek. Uitzonderingen zijn De weg naar het niemandsland van Sus van Elzen over de Cogels-Osylei, en Het einde van de wereld is nabij van Paul Snoek over braspartijen in het schrijvers- en kunstenaarsmilieu in de V.E.C.U. en het nabije Conscienceplein. [Wat Snoek daar beschrijft komt goed overeen met wat Jeroen Brouwers in Vlaamse Leeuwen schreef.] Maar het meest Antwerps zijn allicht de teksten van Maurice Gilliams: Sterven te Antwerpen en Notities over Antwerpen. Dat mag geen verrassing zijn.

Gilliams

Als ik door sommige straten wandel, waar de witte huizen glanzen van de verse verf, waar het koper aan naamplaten en deurklinken van het geregeld poetsen afgesleten is: — waarom zou ik over die wandeling een andere opmerking verwachten, dan dat men dáár in geen geval de lokale Antwerpse kleur moet gaan zoeken. Doch die straten van kooplieden en verzekeraars, van dokters en advocaten, zal ik steeds als de belangrijkste en meest vervaarlijke beschouwen, omdat ik ze betreed met herinneringen aan ziekten en betwiste erfenissen, aan mislukte beursspeculaties en scheepsrampen die de vooroorlogse (1914) wereld definitiever en schandelijker tot ondergang doemden dan heden het geval is.

Het boek is wat slordig uitgegeven. Geen enkele tekst en geen enkele publicatie is gedateerd. De keuze lijkt erg willekeurig — nergens wordt ze verklaard — en de kwaliteit is — of: vind ik — ongelijk.

Conrad

Een uitschieter is Alegria! Alegria! van Patrick Conrad, uit de gelijknamige verhalenbundel, die volgens Wikipedia in 1972 verscheen.
Loop nu niet naar de Otto Veniusstraat nr 7, waar het verhaal zich afspeelt. Het is niet Antwerpser dan de belastingsdienst in de Lange Nieuwstraat, de winkel Cecil op de Meir waar Antoine Depaepe een stel gele lederen laarsjes koopt, of de vitrines van de Innovation met naakte, kale mannequins.
Dertig jaar geleden kocht Antoine Depaepe voor de liefde een levensechte pop die nu plots zwanger lijkt: eerst haar borsten en dan haar buik zwellen op. Depaepe vraagt zich af wie de vader is, want de liefde bedrijven kan hij niet meer. Het slot vertel ik niet, het had door Edgar Allan Poe geschreven kunnen zijn.
[Let ook op de stijl van dit uittreksel, dat de verwarring van de hoofdpersoon goed weergeeft.]

Rond halftien die avond. De jaarlijkse vakantie was juist voorbij en Depaepe was niet van huis gegaan, hij kon Musidora immers geen drie weken in de kleerkast achterlaten, en daarbij wat kon hij meer verlangen dan dag en nacht voor haar te zorgen, over haar te waken — ontdekte hij, terwijl hij haar oksels met opopanax parfumeerde, dat haar lichaam weer veranderd was, duidelijker plots, en het zweet brak hem uit, koud en hij rilde en met een ruk bracht hij zijn hand voor zijn mond, als om een kreet van afgrijzen, blijdschap en wanhoop te smoren, en met wijd opengesperde ogen staarde hij naar het wulpse, grenzeloze lijf van zijn bleke pop, het drachtig dier, dat zich schaamteloos op de sofa uitstrekte. Ditmaal was er geen twijfel mogelijk, Musidora was zwanger.

zwijgen is beter

Aan het Sint-Vincentiusziekenhuis, waar de smalle Maurice Verbaetsteeg aan de straat en de parking uitkomt, staan er zwart-gele paaltjes. Zwart, zoals zwart zwart kan zijn, en donkergeel, RAL 1023. “Verkeersgeel”, of donkerder nog.
Gisterenmorgen om acht uur kruiste ik daar een jonge, zwarte vrouw. Net aan die paaltjes. Ze droeg een grote, warme zwarte jas — het kan nog flink koud zijn ‘s morgens — en bij die jas had ze een brede, warme gele sjaal. Een donkergele sjaal. RAL 1023, of iets in de buurt, zoals de paaltjes.
Prachtig was dat. Ik hou van zo’n visuele grap. Graag had ik haar dat gezegd, haar gefeliciteerd, of zelfs een foto willen nemen. Maar dat doe je niet. Zwijgen is beter. Jammer genoeg.

vrienden fietsers, we moeten scheiden

beste vrienden fietsers,

Jarenlang — niemand weet nog sinds wanneer — hebben we, voetgangers en fietsers, samengeleefd.
Samen waren we langzaam verkeer. We waren actieve én zachte verkeers-deelnemers.
Ons samenleven werd zelfs nog intenser toen we beslisten dat de ruimte die voor ons, voetgangers, was bestemd, en die we slechts moeizaam op het gemotoriseerd verkeer heroverd hadden, ook voor jullie, fietsers, kon worden opengesteld: voetgangersstraten en -pleinen, wandelwegen… of zelfs een tunnel.
Maar toen gingen jullie vreemd. Jullie werden meer en meer gemotoriseerd. De traagheid en de zachtheid die ons bonden hebben jullie verleerd. Jullie werden sneller, groter, sterker en zwaarder. Jullie werden opdringerig. Scheren in hoge snelheid langs ons heen, brengen ons aan het schrikken of, erger, stoppen niet en rijden ons aan. Jullie bellen naar spelende kinderen of kuierende ouderen in een woonerf of een voetgangersstraat. Opzij, opzij, opzij… En jullie geparkeerde fietsen verplichten ons over het fietspad of de rijweg te gaan. Wij, voetgangers, kunnen onszelf niet meer zijn.
Jullie noemen zinloos rood het verkeerslicht dat ons beschermt, en conflictvrij het kruispunt dat we niet veilig kunnen oversteken. Van een trage weg maken jullie een fiets-snel-weg.
We herkennen jullie niet meer. En jullie zién ons niet meer. Alsof we niet bestaan.
Onze wegen scheiden. Elk onze eigen weg moeten we gaan. Letterlijk dan.

de paradox van de geparkeerde auto’s

Meer plaats om te parkeren dan om te rijden of te stappen.
Meer parkeerplaats voor wie er woont dan voor wie van elders komt.

Een auto is een verplaatsingsmiddel. De idee achter de auto is dat hij je elders brengt. Weliswaar kan je er ook mee rondrijden, of erin samen zijn, of hem als berging gebruiken, maar je elders brengen blijft zijn belangrijkste doel.
Toch staan auto’s meer stil dan ze rijden. Twintig uur stilstaan voor één uur rijden. Dat hoeft geen probleem te zijn. Behoudens koelkasten en mobiele telefoons — en voor sommigen televisie — worden de meeste apparaten die we hebben maar zelden gebruikt. Denk aan de boormachine van de doe-het-zelver, het gourmet-stel van de keukenprins(es)…
Ware het niet dat veel van de immobiele auto’s in de openbare ruimte staan. Een kostbare én kostelijke ruimte, die we voor veel andere en betere dingen kunnen gebruiken. Niet zelden is er in een straat meer ruimte om te parkeren dan om te rijden (met de auto of met de fiets), en vooral om te voet te gaan. En er blijft nauwelijks ruimte voor bomen en struiken, voor zitbanken of voor spel.
Dat stilstaan van die auto’s is goed, zal je zeggen. Hoe meer een auto stilstaat, hoe minder CO2-uitstoot en energieverbruik. Maar dan ga je voorbij aan alle CO2 die vrijkomt en alle energie en grondstoffen die in het bouwen van een auto gaan. Minder auto’s voor evenveel kilometers — of zelfs minder kilometers — zou beter zijn. De stilstand van de auto’s is een paradox. Een parkeerparadox.

Omdat auto’s dienen om te reizen, zou je denken dat de zeer talrijke (maar toch nog te schaarse) parkeermogelijkheden op de openbare weg vooral voor auto’s van elders zouden dienen. Voor auto’s die een verplaatsing hebben gemaakt, die een bestemming hebben bereikt. Waar ze een korte tijd verblijven. Maar dat is niet wat gebeurt. Parkeerplaatsen op de openbare weg — die op zich al een merkwaardig privilege zijn, want behalve een fiets is er geen ander ding dat je op straat mag achterlaten — worden vaak voorbehouden voor wie er woont, waardoor ze hun openbaarheid verliezen. Het parkeren van bezoekers wordt met parkeertarieven en tijdsbeperkingen onmogelijk gemaakt, aan strikte regels onderworpen (“vergunninghouders”) of zelfs verboden. Dat is absurd. Het is de ontkenning van de essentie van wat een auto is.
Niet alleen is er meer plaats om stil te staan dan om te rijden, maar de plaats die er is wordt voorbehouden voor wie niet gereden heeft. Ook dat is een paradox. Een tweede parkeerparadox.

Maar laten we het positief zien. Misschien wijst die immobilisatie van auto’s de weg naar de oplossing van de mobiliteitsproblematiek: als we overal en altijd alle parkeermogelijkheden voorbehouden voor wie er woont, wordt auto-rijden wel heel moeilijk, en zal er minder gereden worden.

« Oudere berichten

© 2025 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑