Ik ben een “audiovisuele armoezaaier”, en besteed mijn geld (soms) aan opera.
Opera Vlaanderen bracht van 2 tot 28 februari, in Antwerpen en dan in Gent, “Der Schmied von Gent” (1932) van de Oostenrijkse componist Franz Schreker (1878-1934), in een regie van de jonge Turks-Duitse regisseur Ersan Mondtag (1987). Het was te veel.
Maar voor ik dat (kort) schrijf maak ik een (lange) omweg. Wie mijn recente teksten hier gelezen heeft, zal dat niet verrassen: het gaat over Antwerpse trams in de jaren ’70. Dadelijk blijkt waarom.
Toen hadden de trams een warme, elegante kleur van koffie-verkeerd, met een streepje chocolade. [Nu is er nog één rijtuig in dienst met die kleuren: een PCC met nummer 7001 op lijn 11. Daar maakt hij reclame voor het Vlaamse Tram- en Autobusmuseum van de Groenenhoek. Hij werd in 1960 in gebruik genomen, toen met nummer 2001. Een generatiegenoot zou ik hem noemen.]
De trams van de jaren ’70 reden tergend traag, zaten afgeladen vol — “doorschuiven alstublief” — en vergasten hun reizigers op met reclameboodschappen doorspekte muziek. In vergelijking met die meervoudige kwelling zijn de trage trams van vandaag snelheidsduivels met veel ruimte, en klinkt de herrie zoetgevooisd.
De MIVA, Maatschappij voor Intercommunaal Vervoer Antwerpen, moet gedacht hebben dat die trams wel wat kleur konden krijgen. Als ze niet sneller kunnen rijden en niet comfortabel kunnen zijn, en de reclameboodschappen voor de MIVA-financiën nodig blijven, kan enig schilderwerk ze wel hipper maken. Ik weet niet meer of er meerdere dessins waren, maar een van de ideeën bestond erin de flanken, voor- en achterzijde met grote, kleurrijke bloemen te beschilderen.
Tot men vaststelde dat het aantal aanrijdingen toenam. Vooral in boomrijke lanen (Jan Van Rijswijck, VIIde Olympiade, Belgiëlei) kwam het meermaals voor dat automobilisten de tram niet hadden gezien. Té veel kleur is geen kleur. Waarna de tramneuzen opnieuw in een neutraler, beter zichtbaar kleurtje werden gezet. Koffie-verkeerd, allicht.
Voor zijn “Schmied von Gent” (1932, dus) baseerde Franz Schreker zich op een oud Vlaams verhaal, “Smidje Smee”, door Charles De Coster in 1857 in zijn “Légendes flamandes” in oud Frans opgeschreven. Schreker stond voor een (te laat) keerpunt in zijn œuvre: hij wilde een volks verhaal voor een volkse opera, daar waar zijn vorige creaties vooral de Berlijnse bourgeoisie hadden bereikt. Te laat, want twee jaar later zou hij sterven. Door het opkomende Nazisme in het anti-Joodse Duitsland werd hij uitgejouwd, alhoewel het publiek zijn “Schmied” wel mocht, en werd zijn werk als Entartete Kunst weggezet. En misschien kwam die artistieke wending hoe dan ook te laat, als je aan zijn tijdgenoten Weill, Berg en Hindemith denkt.
Voor de vrijmetselaar Charles De Coster (1827-1879) was “Smidje Smee” een oud Vlaams, en dus Belgisch, en antiklerikaal verhaal. Daarom plaatste hij het in de zestiende eeuw, toen de geuzen zich tegen de katholieke Spaanse heersers verzetten. Opera Vlaanderen van zijn kant vond dat een wat vergeten werk van een eertijds beroemd componist, met een verhaal dat zich grotendeels aan de Gentse Ajuinlei afspeelt, in die voor Vlaanderen en België zo belangrijke zestiende eeuw, toch ooit ook in Vlaanderen moest worden gecreëerd. [Enkele maanden geleden stond ook de veel bekendere Franse “Don Carlos” van Verdi, naar Schiller, op het programma. “Roi, j’arrive de Flandre, ce pays jadis si beau! Ce n’est plus qu’un désert de cendre, un lieu d’horreur, un tombeau!] De jonge regisseur en hemelbestormer Ersan Mondtag, die door Opera Vlaanderen voor de regie werd aangezocht, vond dan weer dat het werk ook over het koloniale verleden van België in Congo moest gaan. Nog niet zo’n gek idee trouwens, met de relatie tot Congo, onderdrukker-onderdrukte, als inversie van deze tot Spanje, althans zoals ze wordt verteld. Waarna ook de decor- en kledingontwerpers hun kleur- en vormrijke duiten in het goedgevulde zakje deden. Niemand zette een rem op al die energie. Alleen het publiek hield zich braaf: waarom hebben wij niet ook die scène bestormd? Zijn we niet luidkeels zingend het Operaplein opgerend?
Het verhaal raakt kant noch wal — wat in opera wel vaker gebeurd, maar dat is dan om met meerdere stemmen meerdere stemmingen uit te drukken, hier niet —, de muziek klinkt luid, overweldigend, en dat is ook wat de beeldtaal doet. Dus krijg je een spektakel met zowel volkse oproepen tot Willem van Oranje, redder des vaderlands, als een door de regisseur ingelast zelfbewust discours van Patrice Lumumba (Leopoldstad, 30 juni 1960), overigens een tekst die de vergelijking met Shakespeare’s “but Brutus is an Honorable Man” zonder moeite kan doorstaan, en géén fictie is. Met een rijke smid die zich om de armen bekommert, vervolgens als Leopold II gekleed en bebaard een mand afgehakte handen over de vloer uitstrooit, om daarna als joviale waard aan de hemelpoort zoete wafels te bakken. [Eerder had hij met de duivel zoete broodjes gebakt.] En met een kordate heilige Jozef, die mijlenver verwijderd staat van de wat schuchtere man uit de katholieke traditie, saint malgré lui. [Is diens merkwaardige houding het resultaat van een Joods geachte componist, een antiklerikale schrijver of een Turkse regisseur, of de ongecontroleerde act van een bariton wiens naam ik niet ken, omdat het drukwerk en de website van de Opera elkaar tegenspreken?] Met ook de Fenicische godin Astarte als verleidelijke duivelin, godin van seks en oorlog, en haar collega Baal als Moloch die kleine kindertjes eet. Met mannen in wijdheupse vrouwenkleren, en misschien ook andersom, en met kostuums waaraan geen touw te knopen valt. Er wordt met wapens gezeuld, met een Koninklijk Paleis van de Koudenberg, en met een Antwerps Centraal Station. En er is dat oude, simpele Vlaamse verhaal met een sluwe smid die als beloning voor een goede daad drie wensen mag doen, en zo de duivels bedot. [Eén van de weinige decorstukken die de tekst expliciet vermeldt, een pruimenboom als element van een van die wensen, werd in echter niet gerealiseerd, en de zangers-acteurs klimmen dan maar op de muren.] Het is een rijkdom, een overdaad aan vormen, woorden, klanken en kleuren, zodat uiteindelijk weinig overblijft, zoals de bloemen op de neus van de tram die je door de bomen niet ziet. Een aanrijding komt er niet van, maar beduusd kom je naar buiten. Je oren houden van de frisse lucht. Je ogen van het grijze avondlicht. En van de stilte van de stad.