drriiiinnng (de bel)

— Dag mevrouw.
— Dag meneer, goeiemorgen. Waarmee kan ik u van dienst zijn?
— … hmmm, zeg ‘s mevrouw (kijkt naar de broden), dat brood daar linksboven op de tweede rij, wat is dat voor brood?
— Dit hier?
— Nee, daarnaast, dat groter.
— Dat is een hotelbrood, meneer. Het is wit en luchtig.
— … hmmm, en dat brood daar rechts? Ja, daar!
— Dat is zuurdesembrood. Dat is wat zuurder, zoals de naam het al zegt. Maar wel heel lekker.
— Ja… dat begrijp ik. Hebt u toch maar lichtgrof, mevrouw?
— Jazeker, meneer. Dit hier.
— En wat kost dat?
— Twee euro veertig, meneer.
— Okee, dat neem ik.
— Zal ik het snijden meneer, dat is gratis.
— Ja, graag.
rrrrrr… (de broodsnijmachine)

 — Zo meneer, dat is dan twee euro tachtig.
— Tachtig, mevrouw? U zei toch veertig, twee euro veertig, en dat het snijden gratis is.
— Jazeker, meneer, twee euro veertig. Maar de veertig cent die daarbij komt is voor uw vragen die ik daarnet beantwoordde.
— Ah zo. En is dat altijd zo?
— Welja, meneer, en de vergoeding voor de vraag die u nu stelt wordt u de volgende keer wel aangerekend. Dat begrijpt u zeker wel. Een mooie dag nog. En de groeten aan de bank.