(Ik begin met een antwoord aan Michiel Leen, ‘veteraan van elf opeenvolgende edities intussen’, in www.de-lage-landen.com, >Zintuiglijkheid wint het van Saudade op Kunstenfestival Watou, die stelt dat ‘Watou een verre verplaatsing’ vereist, want — zoals de redactie van de-lage-landen erbij vermeldt — het ligt ‘in de Westhoek, een afgelegen vlek in Vlaanderen.
Dat hangt af van waar je vertrekt.)

Als Rijselnaar bereik ik Watou al sinds dertig jaar op zijn Vlaams langs de achterdeur, via een smalle weg op de grens die Gemenestraat heet, maar wel erg lieflijk is. Eén editie heb ik sindsdien vrijwillig gemist — ik ga niet meer, besliste ik toen —, misschien zelfs twee, en daar heb ik nadien spijt van gehad. Mijn Watou-beleving (dertig keer?) heeft hoogten (hoge hoogten) en laagten gekend. [Lees Watou 2018, en andere jarenWatou 2009Watou 1999.]
Watou 2019 behoort voor mij tot de laagten, het heeft me teleurgesteld.

Ik ben, weet ik, toch wat elitair ingesteld, en misschien heeft die teleurstelling ook te maken met het feit dat je in Watou, zelfs op een zomerse woensdag, net iets teveel tegen andere lijven loopt. Maar het is óók omdat na zovele edities de ruimtelijke mogelijkheden van het dorp stilaan zijn uitgeput. ‘Onderweg van de ene locatie naar de andere slaat de hitte uit de bermen en schettert de withete zon op het asfalt’ schrijft Michiel Leen in zijn geciteerde tekst heel pertinent. ‘Dát is de ware Watou-experience’. Maar de locaties, die je via een vermoeiende stap onder de hete zon een na een bereikt, en waarvan de boeiende ruimten in dialoog gaan met beeldende kunst, poëzie en bezoekers, die locaties verdwijnen jaar na jaar, en als ze toch blijven krimpen ze in. Schuren en stallen worden afgebroken, zolders gesloten, huizen onherkenbaar verbouwd. De magische plekken in en nabij Watou worden door banalere locaties op kortere afstanden vervangen, waarvan de ruimtelijke mogelijkheden, het licht, de klank, de geur en de relatie tot het landschap veel beperkter zijn. Een parkje aan de rand van het dorp of een nieuwe begraafplaats zonder zerken kunnen de kwaliteiten niet brengen die de oude hoeven wel hadden, waar de geur van arbeid nog hing, de spanten werden gestut en de zon tussen de dakpannen scheen. De neringdoenden en huiseigenaars zal het niet paaien, maar om de kunstervaring te bestendigen zou het festival best verhuizen naar een ander dorp (wat het niet zal doen). Ergens tussen Ronse en Edingen bijvoorbeeld, op die andere grens.

[De beschreven evolutie kan je echter ook anders zien. Mede dankzij het festival zijn er in het verre dorp Watou weldra geen afgeleefde gebouwen meer, en bloeit er een nijvere middenstand.]

Verarmt de ruimtelijke dimensie van Watou, blijft er toch de plastische kunst en de poëzie (en het hommelbier, het konijn of het vispannetje, wat al bij al Watou minder compromisloos maakt dan Michiel Leen ook beweert). Maar die kunst heeft me dit jaar niet aan het dromen, rillen of denken gezet. De videokunst, die nog niet zo lang geleden overal prominent aanwezig was, is gelukkig tot normale proporties teruggebracht — en Nightfall van Jeroen Eisinga is inderdaad een ijzersterk werk, al heb ik het einde van de meer dan 50 minuten video toch gemist — maar er wordt wat gerecycleerd tegenwoordig in de beeldende kunst! De ene trend volgt zo de andere op. Waarbij je recyclage op alle manieren begrijpen kan: verzamelingetjes opbouwen van dingetjes waar niemand aandacht voor had, gevonden voorwerpen verwerken in beeldend werk, en allicht ook ideeën recycleren, die indruk geeft het soms. Vaak heb ik in eerdere edities van Watou vol verwondering gestaan voor meerdere werken, een ervaring die ik dit jaar niet heb gehad. Goed, en mooi, maar nooit meer dan dat. Bij wijlen was ik veeleer vermoeid, wat niet aan de warmte lag, die intussen al in de meeste huizen gekropen was.
[Even denk ik dan, ter vergelijking, neem me niet kwalijk, aan werk van Fabien Merelle en van Alicja Kwade, dat ik onlangs in het Franse Tours heb gezien. Kunstmoe ben ik niet.]

Van de meeste gedichten in Watou heb ik maar de helft of minder gelezen — niet de helft van de gedichten, maar de helft van elk gedicht. Nee, toch niet nog!  Eén gedicht springt er gunstig uit: ‘De methode—ii’ van Arno Van Vlierberghe, in de Douvie-hoeve. En ook de gedichten van Slauerhoff, die je op enkele plaatsen vindt, en niet eens in het programma worden vermeld. Of de korte teksten van Maud Vanhauwaert (een gedicht en een interviewtje, dat laatste omtrent Pessoa, ook al vergist ze zich van eeuw): ‘geniale, maar steeds toegankelijke taal en stijl’, zoals het Watou-krantje stelt.
Doch als ik, op een groot bord in het park, de volgende regel lees: ‘Kan het nog dichter?’, vraag ik me af of er geen komma ontbreekt.

Is dat saudade? En is saudade, dat de keus van het dichtwerk in Watou heeft gestuurd, niet voor mij bestemd? Maar de teksten van Slauerhoff dan?
Saudade, en fado. Ik heb het vaak niet begrepen. Portugezen ken ik als de vriendelijkste, beminnelijkste mensen (niet vrolijkste, dat is wat anders), zoniet van de wereld, dan toch van ons continent. Waar ze ook zijn, in Portugal of hier. Hoe rijm ik die immense vriendelijkheid en aanstekelijke levenslust met de weemoed die saudade is? Verandert een Portugees zijn blik en zijn humeur zodra je je rug hebt gekeerd? Of verbergt zijn vriendelijkheid de saudade die diep in hem zit?

* * *

Bereik ik Watou steeds langs de Franse achterdeur, dan verlaat ik het langs de voordeur aan Belgische kant: Poperinge en het Heuvelland, tot in Waasten (Warneton), op de Leie en de grens. Ik maak een kring door die prachtige streek, want zowel in Watou als daarbuiten word ik door het landschap bekoord. Het is er minder versteend dan elders in Vlaanderen, en de verstening die er toch is, wordt door lichte glooiingen van akkers en weiden verzacht. Ik verlang naar dat landschap, maar woon er niet, en weet met mijn verlangen geen blijf. Al jaren besef ik dat ik in die streek wel wil zijn, en die streek meer wil voelen, maar er niet wonen wil. Zolang ik jong was, kon ik dat verlangen, en mijn onmacht er wat mee te doen, voor me uit schuiven, naar later. Maar nu ik meer dan 65 ben, en gepensioneerd, en andere verhuisplannen heb, weet ik zeker dat ik dat landschap nooit bewonen zal. Ik heb geen antwoord op mijn verlangen.

Portugal heeft slechts één landsgrens: de grens met het trotse, hovaardige Spanje, dat achter of op de bergen ligt. Portugal is vooral kust, alleen kust, en een immense zee. Een zee waarin elke avond de zon verdrinkt, nadat ze de golven schitteren deed. Een zee die naar Amerika, Azië en Afrika wenkt. Een zee die het verlangen voedt om naar elders, naar horizonten zonder einders te reizen. Een zee die om afscheid vraagt, een zee die zelfs afscheid van je eist: afscheid van je land, afscheid van je familie en afscheid van je vrienden. Van hun ogen, hun vertrouwde blik, hun immense vriendelijkheid. Ik kan me best voorstellen dat de inwoner van Portugal, bij het zien van de zee en de zon en de schepen een sterk verlangen voelt, een verlangen naar iets dat hij niet wil: zijn land verlaten en afscheid nemen. Saudade, denk ik dan, is het verlangen naar wat je niet wil.
En saudade is ook wat ik voel wanneer ik van Watou langs Vlaamse heuvels terug naar Rijsel rij.

aanvulling per 30 juli 2019

Het gedicht van Arno Van Vlierberghe, in de Douvie-hoeve, en de gedichten van Slauerhoff waren voor mij niet alleen anders, maar ook de enige waar ik ruimte en tijd had om er van te genieten. Tijd had ik uiteraard overal, of kon ik overal nemen, zoveel ik wou, maar de tijd dat de ruimte beschikbaar bleef was vaak veel te kort. De druk van de andere bezoekers was me te groot. Misschien was ik daarom toch wat te negatief in mijn oordeel over het aanbod aan poëzie.
Het was wellicht een vergissing van me, vóór 11 uur in Watou te willen zijn (wat vanuit Rijsel makkelijk is), want ik was er niet voor de menigte kwam. Die was er ook, of haalde me snel in. Wanneer ik op de middag aan een tafeltje zat — en er mijn tijd voor nam — hoorde ik de mensen naast me, die gehaaster waren, zeggen hoeveel locaties ze nog moesten doen. Op het eind van de dag, omstreeks 17 uur (de locaties zijn tot 19 uur open) leek het me dat er beduidend minder volk was. (Maar je mag geen tweede keer binnen).