In oktober 2017 publiceerde Charlotte Mutsaers de roman harnas van hansaplast. Een scène uit dat boek, waarin de ik-persoon vertelt hoe ze een voorraad kinderporno heeft verkocht, die haar broer bij zijn overlijden had achtergelaten, veroorzaakte nogal wat opschudding, vooral nadat de schrijfster, daarover in De Volkskrant ondervraagd, verklaarde dat het verhaal op een ware gebeurtenis was gebaseerd.
In De Standaard der Letteren van 14 november 2020 komt Jamal Ouariachi, die zich toen ook in het debat geworpen had, daarop terug: Mag je een kunstenaar vereenzelvigen met zijn werk? Of juister: hij vertrekt vanuit de hansaplast-discussie om een redenering op te bouwen die via Ilja Leonard Pfeiffer tot Roman Polanski reikt. Een heel eind, lijkt me toch.
Daarover schreef ik de redactie van De Standaard der Letteren het volgende.
Wanneer over enkele maanden de theaters en operazalen weer open gaan — dat hoop ik toch — moet iemand van de redactie Jamal Ouariachi eens meenemen naar een voorstelling. Daar zal hij misschien zien hoe een of andere persoon (personage, zeggen we dan) wordt vermoord, of “gewoon” mishandeld, fysiek of mentaal*. En dat datzelfde personage (of is het de persoon?) enige tijd later gewoon weer opstaat, en trots en met de glimlach naar de moordenaar kijkt, naar de andere personages en naar het publiek. Hij zal ook zien dat dezelfde persoon en hetzelfde personage de avond nadien weer op diezelfde planken staan/staat, en weer wordt vermoord, opstaat en trots glimlacht. En misschien ziet Jamal Ouariachi enkele weken later diezelfde persoon in een ander verhaal als een volkomen ander personage. Fictie, noemen we dat. Denis Diderot heeft daar zeer boeiende dingen over geschreven: Le paradoxe sur le comédien (1773), waarin hij stelt dat een (goed) acteur geen pijn voelt, of haat of angst. Hij moordt niet en wordt niet vermoord, en hij voelt zichzelf niet alsof hij moordt of wordt vermoord.
Wat op de planken van het theater of de opera goed zichtbaar is, gebeurt ook in de film, maar daar zie je dat niet, omdat het wordt weggeknipt. En bij wijze van spreken ook in romans, novellen en verhalen, waarvan de personages alleen in de hoofden van de lezers bestaan, waar ze door de behendige woorden van de schrijvers en door de interpretatie ervan door de lezers worden gecreëerd. Bregje Hofstede heeft daar, heel terloops, wat over geschreven, in Drift (2018), waar ze naar Samuel Taylor Coleridge verwijst, Suspension of disbelief (1817). De ik is niet de auteur, de ik is wat de auteur met de lezer doet. En wat de lezer met de woorden van de auteur doet.
Daarin zit het hemelsbrede verschil (nog breder dan de afstand van Nederland tot Californië) tussen de fictie van Charlotte Mutsaers en de realiteit van Roman Polanski. Deze laatste wordt verweten en vervolgd om wat hij in de werkelijke wereld heeft gedaan (niet omwille van de inhoud van zijn films, en wat daarin wordt verteld), en omwille van het feit dat hij de rechtbanken en de rechtspraak ontvlucht.
Charlotte Mutsaers krijgt bakken kritiek over zich omwille van het (ik-)personage van haar roman, en om wat ze in een interview over dat personage heeft verteld. Ik wil hopen dat de interviewer van De Volkskrant (van dat geruchtmakend interview) ook intelligente en literaire vragen heeft gesteld, over de structuur van het boek, de stijl, en zo, maar uiteindelijk was er blijkbaar ook die luie vraag “is dat echt gebeurd?”. Waarna men van de schrijfster verwachtte dat ze de in 300 pagina’s met zorg gecreëerde fictie in één zin ontkracht.
Hoe dom kunnen we zijn? Moeten we misschien wat vaker sprookjes vertellen? Zijn Roodkapje en grootmoeder echt levend uit de buik van de wolf gehaald? Zijn de zes kleine geitjes echt levend uit de buik van de wolf gehaald? En hoe is die wolf uit de put geraakt, waarin hij na het eerste van die twee sprookjes met al die stenen in zijn maag verdronken was?
Zou het kunnen dat we te weinig sprookjes vertellen, waardoor kinderen vanaf hun jongste jaren het verschil tussen fictie en werkelijkheid ontdekken, en met die dingen leren omgaan. Onlangs werd zelfs voorgesteld Sinterklaas af te schaffen, niet omwille van Zwartepiet, maar omdat het fictie is!
Wat Charlotte Mutsaers in het werkelijke leven eventueel heeft gedaan, is een eenvoudige karwei voor de politie. Maar zeker niet voor journalisten, literatuurcritici en een al dan niet lezende publieke opinie aan de hand van wat er in een roman wordt verteld. Schrijvers veroordelen op basis van het gedrag van hun personages, of die nu kinderporno verkopen of vrouwenkleren dragen wanneer ze moorden, onzin is dat. [Terloops, valt het u ook op dat er, in dat laatste geval — u herkent het wel —, wel kritiek is op het feit dat het personage vrouwenkleren draagt terwijl hij moordt, maar niet op het feit dat hij moordt terwijl hij vrouwenkleren draagt…?]
Als we fictie niet meer als fictie erkennen, komt ons realiteitsbesef in gevaar.
[* = correctie t.o.v. ingezonden brief]