… over woorden en waarden, en wondere wandelingen in de taal

 

In 1957 startte de toen twintigjarige Jozef Deleu samen met Jan Delrue en Jozef Declercq het tijdschrift Ons Erfdeel, waarvoor in 1970 ook een gelijknamige Vlaams-Nederlandse stichting-uitgever (nu vzw) werd opgericht. Ons Erfdeel richtte zich aanvankelijk tot Franse, Belgische en Nederlandse Vlamingen, van Rijsel tot Middelburg, maar groeide allengs uit tot een toonaangevend cultureel tijdschrift voor Nederlandssprekenden en -kundigen wereldwijd. Anderstalige publicaties en websites verruimen het aanbod voor al wie in die lage landen is geïnteresseerd.
Ons Erfdeel is de wat eigenzinnige vertaling van Notre Patrimoine. Het eerste nummer (met Franse en Nederlandse teksten en een Frans Éditorial, 20 pagina’s, 250 exemplaren) heette trouwens Ons Erfdeel – Notre Patrimoine, en de vzw-uitgever, die veel aandacht aan culturele uitwisseling met Noord-Frankrijk besteedt, huist tot vandaag in Rekkem, op enkele meters van de Franse grens.

Alles goed en wel beschouwd had het tijdschrift ook Ons Kapitaal of Ons Vermogen kunnen heten, want wat Franstaligen met patrimoine bedoelen, is kapitaal, en wordt in het Nederlands vaak vermogen genoemd.
Correctie, of nuance: het begrip patrimoine heeft twee betekenissen, waarvan de ene naar erfgoed verwijst — vaak cultureel, wat Deleu bedoelt, maar er bestaat ook iets als patrimoine génétique en patrimoine géologique —, en de andere naar vaste activa of naar geld: la gestion de patrimoine, vermogensbeheer. Overigens verrast het me dat uit feministische hoek nog geen (mijns inziens terechte) kritiek is gekomen op het begrippenpaar patrimoine / matrimoniale (de man het grote geld en de vrouw het huishouden).

vermogen

Het is echter niet dat mannelijk-vrouwelijk begrippenpaar dat me hier boeit, maar wel de heel verschillende wijze waarop het Frans en het Nederlands (of de Frans- en de Nederlandstaligen) spreken over geld. Over patrimoine en vermogen, maar niet alleen dat.

Want wat is een patrimoine, een erfgoed? Het is wat je van je vaderen erft, waar je zorg voor draagt, en dat je aan je kinderen overdraagt. En wat is vermogen? Dat is wat je gebruikt om iets anders te bereiken. Een motor heeft vermogen, een energiebron heeft vermogen: energie per tijdseenheid. Een motor die niet werkt, die zijn vermogen niet gebruikt, die heeft geen zin. De tegenstelling tussen patrimoine en vermogen kan niet groter zijn.
Leid ik daaruit af dat Vlamingen en andere Nederlandstaligen een andere kijk op geld hebben dan Walen en Franstaligen? Dat weet ik (nog) niet. Want er zijn andere woorden.

En even toch dit. Mensen die het kunnen weten, omdat ze hun neus in andermans geldbeugel hebben, zeggen dat Vlamingen hun vermogen al te vaak niet als een vermogen, maar veeleer als een erfdeel zien, dat met zorg — en zonder zorgen — moet worden bewaard, terwijl (dat vind ik) de vereniging Ons Erfdeel het erfdeel als een vermogen gebruikt. Lees hun publicaties, en je zal merken dat ze zich bijlange niet beperken tot een zorgvuldig en voorzichtig bewaren van wat we van vorige generaties hebben overgeërfd. Het cultureel erfgoed of cultureel vermogen wordt steeds opnieuw geïnvesteerd, zelfs risico-dragend. Waarbij ik niet in eerste instantie over financiële, maar culturele en maatschappelijke risico’s spreek. Want een cultuur die dat niet doet, is dood.

[Tot zover het tijdschrift en de vzw Ons Erfdeel. De aandachtige lezer heeft inmiddels gemerkt dat de titel hierboven hem heeft misleid, en deze tekst vooral en voortaan over Franse en Nederlandse woorden met betrekking tot financiën gaat. Wie meer wil weten over Ons Erfdeel, het Vlaams-Nederlands bedrijf voor binnen- en buitenlands cultureel en maatschappelijk vermogensbeheer, kan altijd >hier terecht.]

beleggen, en schuld

Daarmee zit ik aan een tweede woordenpaar: investir (investeren) en beleggen.
Zeg nu zelf: investir is een zeer actief werk-woord — een Fransman of Waal kan ook zichzelf investeren: s’investir, zich inzetten, hij stroopt zijn mouwen op, het is zijn eigenste investituur — terwijl beleggen zowat het passiefste is dat er bestaat. Je spreidt je geld voorzichtig over verschillende beleggingen, zodat er althans financieel niets fout kan gaan. [Ecologisch en sociaal, daar kijk je niet naar. Allicht word je met je eigen geld ook zelf geschaad.] Het geld is gelegd, en het ligt daar goed.
Bij het passieve, voorzichtige patrimoine hoort dus het actieve, risico-nemende investir, en bij het actieve vermogen het passieve, risico-vrezende beleggen.
[Je zal zeggen dat beleggers helemaal niet passief zijn, maar daar gaat het niet om. Ik kijk naar het woord, en wat het betekent. En dat is passief.]

Het grootste verschil, de grootste afstand — en ik ben niet de eerste die daarop wijst — bestaat echter tussen dette en schuld. Ook in het Duits heet schuld Schuld, en volgens sommigen is dat woord mee verantwoordelijk voor de zware financiële crisis die Europa het voorbije decennium heeft meegemaakt — mee-maken mag je letterlijk nemen.
Dette is gewoon verwant aan devoir, dat is moeten: Hoeveel moet ik je nog (betalen)?  Er is niets fout mee. Schuld daarentegen is een woord uit de religieuze, strafrechtelijke, morele sfeer. Schuld is fout. Schuld is schande. Wie schuld heeft moet boeten, moet gestraft worden, mag worden uitgesloten. En dat is precies wat de Grieken is aangedaan. Waarbij de schade, door rijke Grieken en hun buitenlandse bondgenoten aangericht (dixit Reynders: ‘EU wist…’, juni 2011), op arme Grieken werd afgewend. Niet alleen de vrees voor inflatie en geldontwaarding maar de morele verontwaardiging heeft vooral Duitse beleidsmakers, maar niet alleen hen, aangezet de Grieken te straffen. Een minder morele aanpak was misschien voor velen (voor hen en voor ons) goedkoper geweest.

verdienen en besteden

Een ander woordenpaar (terug naar Frans en Nederlands) is gagner en verdienen. Ook hier heeft het Nederlandse woord, in tegenstelling tot het Franse, een zware morele lading: je verdient wat je verdient. De idee dat lage lonen op een vorm van uitbuiting zouden kunnen wijzen, of de uitdrukking van machtsverhoudingen zijn, en niet van een beperkte verdienste, wordt daarbij moreel verdrongen. Merkwaardig is — maar het woord merkwaardig is zwak — dat aan de maatschappelijk meest nuttige taken een beperkte verdienste wordt toegekend, terwijl minder nuttige of zelfs schadelijke taken hoogst verdienstelijk worden geacht. Of denken we echt dat een verpleger of verpleegster, een onderwijzer of onderwijzeres, een bakker of een politie-agent minder verdienste heeft dan wie met andermans geld short op koersdalingen speculeert, ze zo mogelijk provoceert, en daar flink geld mee verdient?
[Short selling is aandelen verkopen die je niet hebt, maar enkel leent, in feite huurt, tegen een vergoeding, in de hoop met die verkoop een koersdaling te bevorderen, of op zijn minst ervan te profiteren, zodat je de verkochte aandelen nadien goedkoper kan terugkopen voor je ze aan de uitlener terug moet geven. Een befaamd voorbeeld van medewerking aan dergelijke activiteit is Arco, dat als een van de grootste eigenaars van Dexia-aandelen in 2007 dergelijke aandelen tegen vergoeding uitleende, en daarmee de speculatie tegen Dexia bevorderde. Dat is: het bedrijf verzwakte.]

Het is echter niet altijd het Nederlandse woord dat een morele superioriteit claimt. Denk aan het Franse bénéfice, dat aan een winstmakend bedrijf of een winst boekende eigenaar kwaliteiten toekent die een winnende voetbalploeg niet krijgt. Al heeft die laatste, met haar overwinning, niet alleen goed, maar ook beter gespeeld.

Bij het Franse dépenser (besteden) kunnen we een glimlach niet onderdrukken — die domme Fransen of Walen toch, ze verliezen hun hoofd en hebben een gat in hun hand — al klinkt in het Nederlandse betalen de weliswaar toevallige link met talen en vertalen ook erg vreemd. Een communautair conflict in een notendop, zo lijkt het wel.
[De etymologische paradox is dat betalen aan het vergeten werkwoord talen is gelinkt, Oud-Nederlands voor verlangen, en het huidige taal, of talen en vertalen, aan getal. De rekenkunde, het tellen zit niet waar je denkt.]

Tenslotte vermeld ik nog de woordenparen revenu en inkomen, recette en inkomsten, of rapport en opbrengst. Weliswaar kleine verschillen (de Nederlandse woorden met in- en op- zijn wat optimistischer dan de Franse met re-), maar toch behoorlijk neutraal. Terugkomen, (terug)krijging en terugbrengst, of avenu, entrées, (sur)apport, of iets van dien aard, zou een letterlijke vertaling kunnen zijn . Met toch de vraag hoe het komt dat Frans en Nederlands voor geldzaken zo vaak heel uiteenlopende woorden hebben — alleen charges, lasten en belastingen zijn naar betekenis echt aan elkaar verwant (en er zijn inderdaad ook identieke woorden, maar dat is wat anders: kapitaal, rente, interest, krediet…) —, terwijl op andere domeinen zelfs oerdegelijke Nederlandse woorden vaak op dezelfde wijze als hun Franse equivalenten zijn gebouwd: onmiddellijk, ontwikkeling, inleiding, voorzitter, voorschrift, ondernemen, onderwerpen, overlopen (van een tekst), vergeven, een samenloop van omstandigheden… [Maar een onderkomen is geen souvenir.]

negatief vermogen?

Elders schreef ik (hier spreekt men Nederlands) over de begrippen loonkosten en kapitaalopbrengsten (zonder de Franse equivalenten te vermelden, die overigens gelijklopend zijn), waarbij ik de economische kritiek bracht (ook een ideologische kritiek op een ideologisch woordgebruik) dat men beter over loonopbrengsten en kapitaalkosten zou spreken. Het zijn immers vooral de loonopbrengsten (en de belastingen) die voor welvaart zorgen.
Een gelijkaardige vraag — of eerder een verwondering — geldt het woordenpaar werkgever en werknemer (in het Frans wat krachtiger en vranker employeur en employé genoemd), waarbij werk naar werkgelegenheid (de job), veeleer dan naar de uit te voeren arbeid verwijst. In het woord werknemer zit geen zweet, geen vermoeidheid, geen uitputting, er zit veeleer onderwerping in.

Laat dit duidelijk zijn: de meeste van die woorden zitten heel diep in ons taalgeheugen en -gebruik. Op een zeldzame uitzondering na (loonopbrengsten en kapitaalkosten, wie weet?) zijn ze onuitroeibaar — en ook het tijdschrift en de vereniging Ons Erfdeel zullen niet snel Ons Vermogen worden genoemd — maar het lijkt me wel goed steeds bewust te zijn van de woorden, en van de morele waarden die ze dragen. Economie is immers in eerste instantie een ethische constructie (zoals eerder de Katholieke Kerk dat was), waarbij machtsverhoudingen worden gelegitimeerd, in wetten, verdragen en morele oordelen worden omgezet, en via rechtbanken, financiële instellingen, of politioneel en desnoods militair worden opgelegd.

Alhoewel: vermits men ook spreekt over negatieve groei, moet een ander woord voor schuld toch mogelijk zijn. Negatief vermogen?
Wie spreekt over een negatief overheidsvermogen weet dat hij moet handelen, eerder dan boete doen.

 

[En over het tijdschrift Ons Erfdeel toch nog dit. Het eerste nummer begon met de stelling ‘Vooruitgang is Winst’. In een zeer optimistische en toekomstgerichte tekst werden de auteurs en de lezers aangespoord ‘bouwers voor de wereld die komt’ te zijn (nummer 1, augustus 1957, pagina 3). Mij lijkt dat die initiële risico-dragende doelstelling nog steeds wordt gehaald.]