[nogmaals gewijzigde versie, 5 augustus 2018]
klik hier als je liever een PDF-bestand leest

 

Ik schrijf als Goethe (!) — in zijn Italienische Reise.
De ‘van’ in mijn naam heb ik al, sinds mijn geboorte, langs vaders én moeders zijde.  J.W. van Staeyen tot den Eynden wordt dat. Tot zijn drieëndertigste heeft Goethe op zijnvon’ gewacht. Toch lijkt mijn naam meer op die van zijn Lotte. De tweede Lotte. Niet de Lotte van die Leiden des jungen Werthers — voor Goethe heet das Schicksal Lotte, zo lijkt wel —, maar de even geliefde Lotte von Stein die hij ontvluchtte door onaangekondigd (onverhoeds en overhaast?) naar Italië te reizen, het land waar hij van hield. Afstand en brieven als schotten in zijn hart.

Johann Wolfgang von Goethe is nog niet in Verona, hij daalt nog de Alpen af en vaart op het Gardameer, toch schrijft hij zonder aarzelen al definitieve oordelen over Italië, het land, zijn inwoners en hun gebruiken.

Die Menschen leben ein nachläßiges Schlaraffenleben: erstlich haben die Türen keine Schlößer; der Wirt aber versicherte mir, ich könnte ganz ruhig sein, und wenn alles, was ich bei mir hätte, aus Diamanten bestünde (…)
Den ganzen Tag verführen die Nachbarinnen ein Geschwätz, ein Geschrei, und haben alle zugleich etwas zu tun, etwas zu schaffen. Ich habe noch kein müßiges Weib gesehn.
Torbole, den 12. September
[1786], nach Tische.
Geschrieben unter dem fünfundvierzigsten Grade funfzig Minuten.
[Een vreedzaam luilekkerland met nijvere (maar luidruchtige) vrouwen, op 45°50′ NB.]

Tienmaal ben ik in Italië geweest, al bijeen zo’n drie maanden. Ook ik kan algemeenheden schrijven, vanuit het weinige dat ik heb gezien. En net als Goethe schrijf ik nadien het tegendeel.

een nimf van marmer
(omtrent Goethe, toerisme en hebberigheid)

De mooiste tegenspraak in Goethe’s Italiaanse brieven gaat echter niet over Italië, maar over toerisme. Op 1 november 1786, pas aangekomen in Rome, schrijft hij wat voor mij een mooie ode aan het toerisme is: in tegenstelling tot eerdere en andere ‘bezoekers’ plunderen toeristen niet. De schoonheid blijft, en wordt gedeeld. [Al kan over de vernielzucht van modern toerisme een aardig woordje gesproken worden.]

Die begierde, dieses land zu sehen, war überreif: da sie befriedigt ist, werden mir freunde und vaterland erst wieder recht aus dem grunde lieb und die rückkehr wünschenswert, ja um desto wünschenswerter, da ich mit sicherheit empfinde, daß ich so viele schätze nicht zu eignem besitz und privatgebrauch mitbringe, sondern daß sie mir und andern durchs ganze leben zur leitung und fördernis dienen sollen.
Rom, den 1. November 1786
[Ondanks de rückkehr wünschenswert is Goethe nog meer dan anderhalf jaar in Italië gebleven.]

Later in zijn correspondentie blijkt echter dat Goethe niet enkel in kopieën en schetsen is geïnteresseerd — die hij vaak zelf maakt (wat hem in >Malcesine overkomt zal menig fotograaf vertrouwd zijn), of waarvoor hij een reisgezel heeft (eerst Johann Tischbein, die ook een portret van hem maakt, en later Christoph Kniep) —, maar dat hij ook de aankoop, de restauratie en het transport naar Duitsland van een mooi en zeldzaam Grieks beeld overweegt, dat een duistere handelaar uit Napels naar Rome heeft verscheept (Rome, april 1788). Op advies van ene Angelika Kauffmann — vrouwen zijn de wijsheid zelve in Goethes verhalen — verzaakt hij uiteindelijk (en met moeite) aan zijn project. De marmeren nimf wordt korte tijd later door paus Pius VI, ook niet ongevoelig voor vrouwelijk schoon, voor het Vaticaans museum gekocht.

Visconti hat im dritten, gedachtem Museum gewidmeten Bande dieses Denkmal beschrieben, nach seiner Weise erklärt und auf der dreißigsten Tafel abbilden lassen; da denn jeder Kunstfreund mit uns bedauern kann, daß es uns nicht gelungen, sie nach Deutschland zu schaffen und sie irgendeiner vaterländischen großen Sammlung hinzuzugesellen.
[En wees niet verrast dat er soms wel, en soms geen hoofdletters staan. Goethe wist het zelf ook niet.]

Zoals de Romeinen en Italianen eeuwenlang hun land hebben volgestouwd, sjouwden anderen al het moois nadien weer weg…

Eva, en een Engelse flirt
(omtrent talen in Italië)

Wie froh bin ich, daß nunmehr die geliebte Sprache lebendig, die Sprache des Gebrauchs wird!
Rovereto, den 11. September [1786], abends

Goethe sprak Italiaans. Hij sprak graag Italiaans, al konden de lokale varianten hem verwarren. Hij had het van, of dankzij zijn vader in Frankfurt geleerd, die ook in Italië was geweest, en veel van het land had gehouden. Maar wat doet een Italiaans-onkundige reiziger als ik? Frans of Engels, of Duits…?
[De Franssprekende Val d’Aoste en het Duitstalige Süd-Tirol laat ik even buiten beschouwing, en kijk naar Italiaans Italië.]

Wie in Italië, elders dan in Turijn, Frans spreken wil, moet zich tot oudere mensen richten, of priesters, of Noord- of Zwart-Afrikanen. En een enkele keer de schoolgaande jeugd. De restaurantuitbaters halen er hun dochter bij — een zoon is niet thuis, een dochter wel —, je corrigeert niet wat het meisje zegt, haar prof tegenspreken mag. Jammer, vind ik, niet van het meisje, maar van de anderen, die Frans-onkundig of onwillig zijn. Want in een gesprek is het makkelijk glijden van Frans naar Italiaans, je weet soms niet wat je spreekt, maar wel wat je zegt. En leert snel.

italia2018.019  italia2018.018
San Giovanni Evangelista, Parma, klooster en bibliotheek

In de bibliotheek van de benedictijner abdij San Giovanni Evangelista achter de kathedraal van Parma wachtte een pater op me — hij wachtte op een bezoeker, en dat was ik. Aan de hand van de tentoongestelde liedboeken met miniaturen en van de wand- en plafondschilderingen startte hij een drietalig gesprek (Frans, Italiaans en Latijn — dat ik evenmin heb geleerd) over wetenschap (weetgierigheid), dialoog en gematigdheid. De kaarten, schema’s en taferelen, de Latijnse, Griekse en Hebreeuwse inscripties en symbolen leidden hem daarbij. Ercole Pio en Giovanni-Antonio Paganino hebben die omstreeks 1574 aangebracht, las ik sindsdien, waarbij ze zich baseerden op de in 1572 door Plantin in Antwerpen gepubliceerde Biblia Polyglotta of Biblia Regia, en op de kaarten die de Spaanse theoloog Benito Arias Montano, ook huiskapelaan van Filips II en supervisor van het project, daarvoor getekend had. De bijbel is wetenschap, luidde de impliciete boodschap van Plantins Biblia Polyglotta, én van de bibliotheek in Parma die ik bezocht.

italia2018.029  italia2018.030italia2018.024  italia2018.025
boven: Kanaän, zoals afgebeeld in de Biblia Polyglotta (Montano & Plantin, BnF) en op de muren van de bibliotheek San Giovanni Evangelista in Parma.
onder: Vrouwe Justitia, ook Aurea Mediocratis, en een androgyne Eva aan de boom van kennis van goed en kwaad

(Terug naar de pater en ons meertalig gesprek.) Centraal op het plafond stond een vrouwe Justitia — allicht niet uit die bijbel — met weegschaal, roedenbundel en bijl, geen zwaard. Ze hield het midden tussen wraak (of snelrecht?) en lijdzaamheid. La Justice en Italie est trop lente, zei de pater. Ik heb geen namen gevraagd.
‘Aurea Mediocritas’ stond in gouden letters rond het personage geschreven: gulden middenweg. Even bracht het begrip mediocrità me in verwarring. In het Latijn, het vroegere Frans en Italiaans moet dat woord niet de huidige, negatieve betekenis hebben gehad: er is verschil tussen matigheid en middelmatigheid. Toen ik hem daarna vroeg waarom ook Eva met de boom van kennis van goed en kwaad op het plafond was afgebeeld, en of dat niet in tegenspraak was met de opzet van een bibliotheek, antwoordde hij, even aarzelend, dan glimlachend, dat ook voor willen weten matigheid geldt.
Hoe vaak we (maar toch vooral hij) van Frans naar Italiaans of Latijn gegleden zijn, en terug, ik weet het niet. Ik heb het niet gemerkt.

En Duits?
Blijft Frans kunnen spreken (met Italiaanse woorden soms) een zeldzaamheid, met het Duits is het in Italië niet beter gesteld. Veel slechter zelfs, niemand spreekt het, zo lijkt me, behalve… — een Zwitserse anekdote straks. Met kaas.

Engels!
Dat er in Italië vaak in het Engels wordt gecommuniceerd is praktisch — onder meer in treinen en stations, andere landen kunnen er van leren — maar de flirt van de Italianen met het Engels begrijp ik niet. Denken ze echt dat dat mooier of beter verstaanbaar is? Dromen ze van Amerika? Willen ze er ook naartoe? Zes miljoen landgenoten zijn hen voorgegaan*. Italiaanse eetgelegenheden met een Engelse naam? — Food?Eataly? — Krijg ik een knoop in mijn maag. In Parma is er een museum, de Pinacoteca Stuard, in de negentiende eeuw door ene Giuseppe Stuard gestart, die als Paralupi geboren was. Die naam vond hij beneden zijn stand.

Als je in Italië in het Engels begint, zit je vaak definitief op het verkeerde spoor. Er komt geen vermaledijd woord Italiaans meer uit. Met een Franse start kan je schipperen, en krijg je gevraagd of ongevraagd ook wat nieuwe, ongekende woorden op je bord. Je mag ook zelf een al dan niet geslaagde Italiaanse poging doen. Je gissen wordt je vergeven.

blonder en ronder

En het Nederlands?
Johannes Goropius Becanus (in feite Van Gorp, 1519-1573) beweerde dat Antwerps de oudste taal ter wereld is, de taal van Adam en Eva: Origines Antwerpianae, sive Cimmeriorum becceselana novem libros complexa (1569).
Dat geloof ik niet. Het Antwerps is immers afkomstig van… Ferrara (!), waar het Italiaans wat anders dan elders klinkt. Je hoort het meteen. Wat trager, maar met plotse versnellingen — dynamiek —, en soms emfase, of gezwollenheid, en klinkers die minder zuiver zijn en naar tweeklanken glijden.
Als een Antwerpenaar die in de massa op de Groenplaats plots een oude vriend herkent, zo klinkt Ferrara. Zo klinkt de stad waar het Antwerps zijn adellijke oorsprong vindt.
Al kan het natuurlijk ook omgekeerd zijn, en hebben de inwoners van Ferrara hún taal in Antwerpen gehaald, of zijn ze zelfs mét die taal uit het grijze noorden naar Italië verhuisd, hun Schelde geruild voor de Po. Ferrara is trouwens jonger dan Antwerpen, wat voor een Italiaanse stad een zeldzaamheid is. En, zijn de Ferraresi niet anders, groter, blonder, ronder, dan hun landgenoten uit Genua of Turijn*?
Hoe ook, er is een verband.


italia2018.026  italia2018.027
Ferrara, met het Castello Estenze

Genoeg gezwansd. Trêve de billevesées, zou Pierre Desproges zeggen (Frans humorist, 1939-1988, zijn tumor erkende zijn humor niet, ik mis hem nog vaak).
Om geen onnodig diskrediet te werpen op de andere anekdotes, die wel waarheidsgetrouw zijn, en op de weetjes en wetenswaardigheden waarmee ik mijn schrijven lardeer, zeg ik hier meteen dat heel de redenering omtrent de zogezegde verwantschap tussen het Ferrarese en het Antwerps gebaseerd is op enkele waarnemingen toen ik, pas aangekomen in Ferrara, op de Piazza del Municipio van een bord Cappellacci en een glas witte streekwijn genoot — ik zat in de schaduw — en ongewild het gesprek hoorde aan een tafel naast me — ze waren met veel, ik hoorde dus meerdere stemmen. Wijl ik me baadde in de klanken van hun gesprek, zag ik de mensen die over het plein kwamen gestapt of gefietst. Blonder, ronder…
Aankomen in Ferrara langs de Viale Cavour, het Castello Estense zien en dan de Piazza del Municipio, is een ervaring die je niet elke dag overkomt, je hebt ogen of zelfs adem te kort. Enige architecturale dronkenschap valt dus niet te vermijden, en een kortstondig verlies van gezond verstand. Latere observaties in Ferrara hebben mijn eerste indrukken echter alleen maar versterkt — omtrent de taal en de mensen. Al zijn mijn gehaaste conclusies daarom nog niet juist.
Maar, zeg nu zelf, die theorie van Goropius Becanus, geloven jullie dat? En waarom stond het Antwerps niet in Plantins meertalige bijbel, waaraan Becanus heeft meegewerkt**? Antwerpenaars horen overigens óveral klanken die hen vertrouwd in de oren klinken, en hen er op wijzen dat hun taal de oertaal dan wel de smeltkroes aller talen is. Het begin en het einde van alles.

pranzo en cena

Ik hield ervan Italiaans te spreken. Ik kon het niet goed, maar ik deed het graag, wat volgens mij precies voldoet aan de definitie van een amateur. Wanneer ik lekker bezig was, althans naar mijn eigen idee, voelde het als zwemmen op de golven van een warme zee. Ik kon deinen op het ritme van de lange en korte lettergrepen. Ik rekte mij uit in lange heldere klinkers om vervolgens een frivool spartelend sprintje ten beste te geven in het staccato van de medeklinkers. Ik dook onder in een gewaagde constructie, waarbij ik wist dat ik vroeg of laat een conjunctief nodig zou hebben, en kwam proestend boven. Het deed er niet toe waarover het ging en of het ergens over ging. Het was een spel. Ik hoefde niet ergens naartoe te zwemmen, het was al leuk genoeg om gewoon te zwemmen.

Hoewel ik hield van het Italiaans en mijn best deed het te leren, nam ik het als taal helemaal niet serieus. Het is een taal voor kinderen, een taal die smaakt naar rijst met boter en suiker. De taal is perfect geschikt voor een maand aan zee in augustus met het hele gezin, wanneer de wereld overzichtelijk is en kan worden opgedeeld in heldere categorieën als bello en brutto, buono en schifoso, libero en occupato, pranzo en cena. De taal is ook uitermate geschikt om gebruikt te worden om de godganse dag naar kinderen te schreeuwen dat ze niet mogen doen wat ze ook maar aan het doen zijn en om te zeggen dat het zo genoeg is. Je kunt er ook heel goed elkaar de hele dag gedag in zeggen. Het is een taal die herrie maakt en dat is het enige dat telt, zoals kinderen blij zijn, wekenlang blij zijn, tot vervelens lang blij zijn met een rammelaar.

In La Superba (De Arbeiderspers, 2013, hoofdstuk 1.8) geeft Ilja Leonard Pfeijffer deze schitterende, sprankelende beschrijving van het Italiaans, waarbij het zwemmen op de golven van een warme zee van de eerste alinea meesterlijk weerklinkt in een maand aan zee in augustus met het hele gezin, en de kinderen, en nog ‘s de kinderen, van de tweede alinea. En waar dat alles de aanleiding is om, in een derde en korte vierde alinea (hier niet geciteerd, je zoekt het zelf maar op) een nieuw iemand aan te spreken, waarmee het verhaal een even nieuwe wending krijgt. Franca, ze was zo Italiaans en zo come si deve. Meesterlijk, zoals ik al zei.
★★★★ ‘Een feest om te lezen’ — Het Parool.

Maar het is een roman, waarvan de ik-persoon er twintig pagina’s verder in slaagt een wegrottend vrouwenbeen, in een vormeloze plastic zak gehuld, van het station van Nervi de zee in te pleuren, waarna het wegdrijft. Fictie.

De beschrijving van de taal is prachtig, maar ik ga niet akkoord met wat hij zegt.
Inderdaad, Italianen houden van herrie. Lawaaihinder kennen ze niet, lawaai wel. Ze zoeken het op. Als hun kleine kinderen (bambini) te stil zijn, knijpen ze er stevig in, en pakken ze graag vast. Een kind dat stil is, verveelt. Jonge kreten zijn hun grootste plezier.
En gedag zeggen, buongiorno, of come sta, prego… Ook inderdaad. Maar er is meer aan de hand. Ik heb het meermaals gemerkt, ook in a priori heel zakelijke omstandigheden, waar ernstige dingen worden besproken, en precisie en exactheid zijn vereist. In het Frans dat ik hoor, dat ik in 2009 schreef en sinds 2014 op deze website staat, en dat ook voor andere talen geldt, maar misschien niet altijd in dezelfde mate, stelde ik: taal is meer dan taal (…), taal is nog wat anders dan informatie-overdracht: begrijpen en begrepen worden (…), taal is ook praten (…), praten bouwt en verbouwt de relatie tussen de spreker en de toehoorder.
Italiaanse praters, die ik ook al zakelijk in het Frans had horen spreken, begonnen voor mijn ogen, of veeleer mijn oren, in duo tot elkaar merkwaardige klanken uit te stoten, hoog en vooral laag, die ik bezwaarlijk als talig, informatief, inhoudelijk kon interpreteren, en in geen andere taal ooit had gehoord. Ze bouwden en verbouwden de gespreksrelatie tot elkaar. Wie net als ik niet van honden houdt, maar wel van Italianen, zal volgend beeld shockeren, toch gebruik ik het hier: het is als honden die snuffelend springen rond elkaar. Taal is veel meer dan inhoud, dan pranzo en cena, hoe aangenaam dat ook is, en ik vermoed — vermoed (!) — dat het Italiaans, meer dan andere talen, zoals het gesproken wordt, belang hecht aan de mens tot wie de woorden zijn gericht. Hoe bepaalt wat ik je zeg en hoe ik het zeg mijn relatie tot jou.
Loop je alleen op een trottoir in een Italiaanse stad, en komen van de andere kant twee of meerdere mensen die praten met elkaar, kan je best uitkijken waar je gaat of staat. Want je bent lucht, ze zien je niet, ze hebben alleen aandacht voor elkaar, en voor hun praten. Een botsing valt soms niet te vermijden. Maar dan heb je toch weer dat immense geluk, dat Italianen van nature — of zal ik culture zeggen — voor vreemden vriendelijk zijn, ook wanneer die plots tegen ze aanlopen. Vaak heeft die vriendelijkheid me verrast.

kaas

Tweemaal logeerde ik niet in een hotel, maar in een Bed & Breakfast. Parma en Piacenza, de mooiste. Eén nadeel heeft zo’n B & B: een Italiaans ontbijt. Koffiekoeken met daarin een kwak confituur, zoet op zoet. In Piacenza was ik zo stoutmoedig te vragen of er bij het ontbijt ook wat kaas kon zijn. ‘s Morgens eten we zoet, niet zout, was het antwoord. Toch lagen er de volgende ochtend enkele mooie brokken parmigiano op een bord. La ringrazio molto, signora.
In de andere kamers van de B&B huisden twee Italianen. Mijn Italiaans is beperkt, zeer beperkt. Parlez-vous français? vroeg ik hen. Nee. Do you speak English? Evenmin. Misschien hadden ze ook geen zin wat te zeggen, ik ken dat gevoel. Sprechen Sie Deutsch? vroeg ik toch. En ja. De heren hebben sinds dertig jaar, of was het veertig, een pizzeria in duitstalig Zwitserland. [Dat ook Zwitsers graag Italiaans eten, valt best te begrijpen. Quelle Confédération helvétique? vroeg de reeds genoemde en betreurde Pierre Desproges zich ooit af, die net als Goropius naar de miskende etymologie en betekenis van vertrouwde woorden zocht.] Ze gingen naar het 20° Salone Internazionale dell’Alimentazione in Parma (International Food Exhibition, de smaak is er af, en vraag me niet waarom het ding Cibus heet). Om te kopen, of te verkopen? Om te kijken! (en proeven, hoop ik voor hen).
Hebt u al van die kaas geproefd?
vroeg een van die nieuwe Helveten. Zeker, antwoordde ik — in een Duits dat zich in hoge mate van bovengeciteerd Goethe-Deutsch onderscheidt —, maar verzweeg waarom hij er lag, hij is héél goed. En even later: Neem me niet kwalijk dat ik het aan Zwitsers zeg, maar déze kaas is de beste ter wereld. Een kleine, verraste glimlach kon er wel af.

* * *

* Over de Italiaanse binnenlandse migratie, van de Mezzogiorno naar het industriële noorden, heb ik geen cijfers gevonden, maar als je spreekt met een inwoner van Turijn of Genua vertelt hij je vast dat hijzelf en/of zijn ouders uit het zuiden afkomstig zijn. [Wat het uiterlijk verschil tussen de mensen uit die grote steden en zij uit het stille Ferrara — groter, blonder, ronder — toch wel kan helpen verklaren.] Voor emigratie naar Noord-Amerika worden cijfers van vier tot zes miljoen genoemd, met uiteraard veel hogere getallen vandaag. Wereldwijd, las ik, wordt het aantal mensen van Italiaanse origine op vijfhonderd miljoen geraamd. Nog even en we zijn allemaal Italiaan.

** Goropius’ studie verscheen in 1569 bij Plantin. De Biblia Polyglotta, waaraan hij meewerkte, werd van 1568 tot 1572 door diezelfde Plantin gedrukt.
Goropius heeft op enkele vlakken, maar met twee eeuwen voorsprong, wat van Goethe weg, die ook vooral als wetenschapper erkend wilde zijn. Net als Goethe met zijn kleurenleer, had hij het genie te denken dat er iets als vergelijkende taalkunde moest bestaan. Beiden hebben ze zich in de invulling van hun idee glansrijk vergist.

 

Naar het overzicht: een Italiaanse reis