beste vrienden fietsers,

Jarenlang — niemand weet nog sinds wanneer — hebben we, voetgangers en fietsers, samengeleefd.
Samen waren we langzaam verkeer. We waren actieve én zachte verkeers-deelnemers.
Ons samenleven werd zelfs nog intenser toen we beslisten dat de ruimte die voor ons, voetgangers, was bestemd, en die we slechts moeizaam op het gemotoriseerd verkeer heroverd hadden, ook voor jullie, fietsers, kon worden opengesteld: voetgangersstraten en -pleinen, wandelwegen… of zelfs een tunnel.
Maar toen gingen jullie vreemd. Jullie werden meer en meer gemotoriseerd. De traagheid en de zachtheid die ons bonden hebben jullie verleerd. Jullie werden sneller, groter, sterker en zwaarder. Jullie werden opdringerig. Scheren in hoge snelheid langs ons heen, brengen ons aan het schrikken of, erger, stoppen niet en rijden ons aan. Jullie bellen naar spelende kinderen of kuierende ouderen in een woonerf of een voetgangersstraat. Opzij, opzij, opzij… En jullie geparkeerde fietsen verplichten ons over het fietspad of de rijweg te gaan. Wij, voetgangers, kunnen onszelf niet meer zijn.
Jullie noemen zinloos rood het verkeerslicht dat ons beschermt, en conflictvrij het kruispunt dat we niet veilig kunnen oversteken. Van een trage weg maken jullie een fiets-snel-weg.
We herkennen jullie niet meer. En jullie zién ons niet meer. Alsof we niet bestaan.
Onze wegen scheiden. Elk onze eigen weg moeten we gaan. Letterlijk dan.