acht fotos buren in tijden van corona

klik hier of klik op het plaatje

Meer dan twee corona-weken ben ik wél binnen gebleven, op enkele boodschappen, één brievenbus, één afvalcontainer en één maaltijd-brengen voor mijn moeke na. Ze zei dat het lekker was. Maar de laatste dagen ben ik toch buiten gekomen — de zon riep me toe —, en heb dit weekend de ruime buurt verkend. Met plekken waar ik ook nadien nog kom: mooie straten en pleinen, een “folie” in het Boekenbergpark, of een bushalte aan de Posthofbrug waar je te voet niet komen mag, voorschot op een nog te maken “vergeten voetganger”-tekst. Het was prachtig, wat ik zag. Sommige straten en huizen zijn ware musea, waar de mooie architectuur met tekeningen, vlaggen, lakens, beren en ballonnen wordt aangevuld. En waar de talrijke bomen de prille lente vertellen.

Wat niet (genoeg) op mijn foto’s staat, zijn:

  • de architectuur (daar heb ik nog andere kansen voor),
  • de bomen (die worden straks groener),
  • de mensen (want we bewegen vaak op de rand van wat mag, en ik ben zo al geen fotograaf-van-mensen): voor het eerst sinds jaren zag ik mensen die voor hun huis enkele stoelen op de stoep hadden gezet.

De Franse stedenbouwkundige Nicolas Soulier publiceerde in 2012 het boek Reconquérir les rues. Dat we allemaal gelezen hebben, maar niet genoeg toegepast. Daarin pleit hij voor “frontages” (voortuinen) als boeiende overgangszones tussen de private woningen en de straat. Wat men in een stad als Montréal goed ziet. [Hier vind je mijn Franse fotoreportages over les rues de Montréal.] De kwaliteit en de leefbaarheid van een straat hangt in grote mate af van die overgangszones, en van de manier waarop die worden ingericht en gebruikt. Ze hangt daarbij ook af van de schaal van de gebouwen, in hoogte én in breedte, waarbij elke voordeur slechts een beperkt aantal woningen bedient. Er zijn véél deuren in de straat, en die staan op korte afstanden van elkaar. Vensters en balkons richten zich tot de straat, en geen enkele woning is te ver (te hoog) van de straat verwijderd, want voor wie hoog woont bestaat die straat niet eens.
De voortuinen zijn groen, fietsen en afvalbakken worden er gestald, of zelfs banken en tafels om buiten te zitten. [Er is ook plek voor een toegangshelling wanneer het gelijkvloers enkele trapjes hoger ligt, wat in feite altijd beter is.] Je bent er zowel binnen als buiten, en je kan er een praatje slaan zonder buiten te komen of binnen te laten.
Wat ik bij mijn corona-wandeling zag, bevestigt Soulier’s ideeën: aan de ramen, balkons en deuren van de hoge gebouwen zie je weinig beren, lakens of tekeningen. Want ze zijn anoniem.