Jef Van Staeyen

Tag: literatuur (Pagina 3 van 10)

acht bergen en de Taoumé

De acht bergen van Paolo Cognetti heb ik (nog) niet gelezen. De film gezien wel. Ik weet niet in hoeverre de film getrouw is gebleven aan het boek. Christophe Vekemans sprak voor Klara over de fascinerende werking die uitgaat van de door Cognetti beschreven bergen, de bossen, de zon en de sneeuw en kortom ‘de natuur’, zoals enkel stadsmensen dat volgens Bruno noemen. [Bruno is een jongen uit de bergen.] De film gebruikt daar weinig woorden voor, en zelfs beelden zijn schaars. Het gaat om de mensen.

Wat mij opviel, was de verwantschap van het verhaal van Pietro (uit Milaan) en Bruno (uit Valle d’Aosta) in Le otto montagne, met dat van Marcel (uit Marseille) en Lili (uit het nabije massif du Garlaban) in het ook autobiografische Le Château de ma mère van Marcel Pagnol.
Le Château de ma mère (1958) is het tweede deel van Souvenirs d’enfance, en wordt best pas na het eerste deel gelezen, dat La Gloire de mon père (1957) heet. Niet alleen de vriendschap tussen de twee jongens, uit de stad en uit de bergen, maar ook de vader-zoon-relatie is in beide boeken zeer present. Marcels vader Joseph is onderwijzer, een hussard de la République, voor wie onderwijs een republikeinse en anti-klerikale roeping is, met de zeer gelovige oom Jules als tegenpool. De waarde van vriendschap wordt zowel door de twee jongens als door de twee mannen vertolkt, die elkaar ondanks hun verschillen weten te waarderen. Net als De acht bergen eindigt Le Château de ma mère met een overlijden. Of met meerdere: het overlijden van de moeder — cinq ans plus tard, je marchais derrière une voiture noire, dont les roues étaient si hautes que je voyais les sabots des chevaux —, van de jongere broer Paul, die als herder in de bergen is blijven wonen, en van Lili, die in 1917 als jongeman aan het front in Noord-Frankrijk door een kogel wordt gedood. [Even denk je dan aan De Toverberg, maar onder jonge mannen was aan het front sterven in die jaren heel courant.] Marcel wordt schrijver en cineast, een beroep van de stad — zijn broer bleef op het land —, maar neemt de herinnering aan Lili en aan de bergen met zich mee.
Marcel Pagnol is in 1895 in Aubagne (nabij Marseille) geboren en overleed in 1974 in Parijs. Zijn jeugdherinneringen zijn vooral een aangename lectuur, luchtiger dan wat De acht bergen kunnen zijn, met grappige anekdotes en licht-spottende beschrijvingen van personages en van de tijdsgeest van een nog naïeve twintigste eeuw. Door de ogen van een kind. In het slot zet een volwassen Pagnol de lezer met zijn beide voeten op de grond. Een Nederlandse vertaling verscheen onder de titel Mijn kinderjaren in de Provence.

P.S., voor ik het vergeet: de Taoumé is een van de toppen van het massif du Garlaban, en zeer present in het verhaal van Marcel en Lili.

Jan Emiel Daele was een moordenaar

Wie heden (september 2022) op wikipedia het lemma Jan Emiel Daele opzoekt, vindt dit: Jan Emiel Daele (Gent, 12 april1942 – Gent, 14 februari1978) was een Vlaams romanschrijver, essayist en dichter.
Wat verder, onder Privé, staat:

Daele hunkerde naar erkenning en waardering. Hij meende die te hebben gevonden in de loge ‘Pieter de Zuttere’ van de Grootloge van België, tot hij moest vaststellen dat zijn vrouw [Digne (of Digna) Van Cappellen (1948-1978), met wie hij in 1973 was gehuwd, en die hem in 1975 een zoon had geschonken] een relatie was aangegaan met de achtbare meester van die werkplaats en ze aanstalten maakte om hem te verlaten.
Op 14 februari 1978, Valentijnsdag, trok Daele hieruit zijn conclusies en schoot hij Digna dood. Daarop beroofde hij zichzelf van het leven. Uit nagelaten brieven bleek dat hij de moord en zelfmoord al een hele tijd had gepland.

Wie Jeroen Brouwers’ Vlaamse teksten leest (Vlaamse leeuwen (1994), Gezichten, gestalten (2011)*) komt alras tot de vaststelling dat de Vlaamse letteren omstreeks de jaren ’60 en ’70 werden gepleegd door een gezelschap dat behalve uit enkele dwaze ouderlingen (Jonckheere, Gijsen) vooral uit zuipschuiten bestond, die zich in Antwerpse herbergen of bij elkaar thuis te pletter dronken, op feestjes met trofeevrouwen pronkten — en ze bij wijlen aan elkaar verloren — waarna ze huiswaarts kerend de Vlaamse wegen onveilig maakten. Brouwers heeft ook over zelfmoord van literatoren geschreven (De laatste deur (1983, 2017), De zwarte zon (1999)) en Jan Emiel Daele hoort erbij.

In de tekst over Jan Emiel Daele — die hij in februari 1978 schreef, en zowel in Leeuwen als Gezichten is opgenomen — vermengt Brouwers heel handig, en meesterlijk, Daele’s verhaal met het zijne, en met Tolstoj’s Anna Karenina. Op 17 november 1973, de zwartste der dagen, komt Brouwers’ geliefde, die ik zal noemen Nachtschade schrijft hij, en van wien we behalve de schoonheid weinig vernemen, met een vrachttaxi-met-chauffeur haar spullen halen. Nachtschade had geruime tijd met Jeroen in huize Krekelbos in Rijmenam gewoond, en keerde terug naar haar echtgenoot.

Het afscheid in de slaapkamer, — ik op de rand van het bed gezeten, zij drentelend voor de geopende kleerkast, waaruit ze haar jas nam, die ze aantrok, waarna ze het hangertje op de bodem van de kast liet vallen. Bezat ik een vuurwapen, ik zou haar nu… ik weet het zeker. Ik zal haar de schuld blijven geven van al mijn angsten en er daarna weer berouw over hebben. Zo luidt een van de slotzinnen van Anna Karenina.

En wat verder:

Zou ik daarna een brief schrijven, daarin verwoordend ‘hoe ik ertoe gekomen ben’, en zou ik daarna de vuurmond van het wapen op mezelf richten teneinde, vervuld van haat, vervuld van angst, vervuld van wroeging , ook aan mezelf het vonnis te voltrekken?

Het zijn prachtige bladzijden die Brouwers schrijft, die de vergelijking met een meesterwerk als Geheime kamers (2000) kunnen doorstaan. Misschien — allicht — heeft hij het aangedikt, versterkt, met sneeuw, tocht, openstaande kasten, elektriciteit die uitvalt en gas die op is, maar wat verder gaat het over realiteit. Over Jan Emiel Daele en zijn vrouw — Botticelli schildert de lentebruid, oprijzend uit de zee (…) Digna valt niet te beschrijven, zo niet te beschrijven mooi was ze. Brouwers verhaalt in enkele pagina’s de verburgerlijking van een generatie jonge schrijvers die voor vrijheid pleitten, ook in de liefde, en die er ondanks hun torenhoge ambities niet in geslaagd zijn Vlaanderens niet te verwrikken onbeweegbaarheid te veranderen. Wanneer Jan Emiel Daele en Digna Van Cappellen op 7 september 1973 in het huwelijk treden vindt de receptie plaats in de linkervleugel van een kasteel, terwijl in de rechtervleugel de bruid een dochter is van Manu Ruys. Sommige gasten lopen tussen de twee feesten heen en weer, ze hebben verplichtingen aan beide kanten, en op de binnenplaats krijgt Brouwers pardoes een hand van premier Tindemans. Zéér lezenswaardig is het, als portret van een generatie en van een milieu, en van haar oprechte of gespeelde dromen, en wat daarmee is geschied. Onderwijl, als geweerschoten in een roesdronken dag, lardeert Brouwers zijn tekst met zelfmoorden: Jimi Hendrix, Anneke de Witte (**), Jan Emmens, Henry de Montherlant, Yasunari Kawabata, Anne Walravens, Jotie T’Hooft…
Anne Walravens’ zelfmoord, die Brouwers hard heeft getroffen, staat bijna gewoon in de rij, bijna in dezelfde zin waarin Tindemans’ handdruk wordt verteld  — Die avond zag ik dat ‘vroeger’ opeens voorbij was en alles definitief zou veranderen — waardoor Brouwers over zijn eigen lijden extreem terughoudend blijft. Een zin in mineur.

De link met Daele op 17 november 1973 wordt wat later gelegd. Een grafsteen, vermeld op een telegram dat Brouwers die dag van Daele krijgt — grafzerk toegekomen wil je mij opbellen —, is een van de vele elementen die genoemde Daele uit een afgebroken kerk en een opgeruimd kerkhof naar zijn huis in Drongen (Kerkstraat) laat aanvoeren — de zerk is wel voor Brouwers bestemd —, waaronder ook een gouden kazuifel dat ook binnenstebuiten kon worden gedragen en dan een rouwkazuifel was. Daele’s huis is omringd door prikkeldraad, hoge hagen en een sloot, maar de dood zit binnen, ze zit in het huis.

Nachtschade is vier maanden na die 17de november met haar meubelstukken, koffers, dozen, volgepropte kussenslopen en katten in Brouwers’ leven teruggekkeerd. Het koppel verliet Vlaanderen, en imiteerde tot heden (1978) de huwelijkse staat aan de rand van de wereld. Maar

Vier dagen geleden [op 14 februari 1978] heeft Daele met het vuurwapen zijn vrouw gedood: — daar zij hem angst inboezemde, van welke angst hij haar de schuld zou blijven geven terwijl het berouw daarover hem het verderdenken en het ademen zou beletten. Toen heeft Daele door de sneeuw lopend — sneeuw uiteraard, zoals op Brouwers’ eigenste 17 november 1973 — de brieven gepost waarin hij had verwoord hoe hij ertoe gekomen is. Toen heeft Daele zich uitgedost in de kleren die hij wenste te dragen en trok zijn witte handschoenen aan, waarbij hij, zo beeld ik me in nu ik mij met hem vereenzelvig, het horloge heeft horen tikken dat niet hoeft te worden opgewonden zolang de polsslagader klopt. Toen heeft Daele niet staan stuntelen omdat hij zich nog niet zou hebben afgevraagd waar tegen zijn lichaam hij de vuurmond zou drukken teneinde vóór te blijven op zijn achtervolgers [De Achtervolgers is Daele’s belangrijkste boek] : Daele drukte de vuurmond van het wapen tegen het weke gedeelte tussen kin en strottenhoofd.

Waarmee Daele zelfdoding heeft gepleegd, en de moord op Digna Van Cappellen als context, als collateral damage, als nevenschade wordt vermeld. Witte handschoenen, sneeuw, en een vrouw als slachtoffer. Wikipedia leert ons ook dat Daele alles goed heeft voorbereid: Enkele dagen voor zijn fatale daden, stuurde Daele een pak archiefstukken, enerzijds naar de directeur van uitgeverij Manteau, Julien Weverbergh, anderzijds naar de directeur van het Letterenhuis, Ludo Simons.

We herinneren ons Daele een beetje als schrijver, en vooral, dankzij Brouwers, als schrijver-zelfmoordenaar, de zoveelste in de rij. Zelfmoord als literaire daad en als getuigenis, mét archieven in het Letterenhuis. Zelfmoord als poging tot onsterfelijkheid. Maar het ingrijpendste dat Daele ooit heeft gedaan is niet zijn schrijven, noch zijn zelfdoding, maar het plegen van een moord op iemand die daar geenszins om had gevraagd. Zij wilde verder leven, zonder hem, en was daar zeker toe in staat. Digna zou het in haar leven wèl hebben gemaakt, schrijft Brouwers. Met alle respect voor wie zelfdoding pleegt — het enige bewijs van menselijke vrijheid, volgens de Zweedse schrijver Stig Dagerman in Onze behoefte aan troost (1955, postuum) — maar iemand meenemen in die doding is zowat het lafste en laaghartigste dat er bestaat.
Op wikipedia staat de moord onder de hoofding Privé, maar er is allicht niets dat meer openbaar is dan dat.

onsterfelijkheid

Ik heb een aantal (niet alle) van Brouwers’ teksten over schrijvers en zelfdoding gelezen — en prijs me gelukkig dat Brouwers ondanks zijn interesse (of is het obsessie?) niet zelf in het verhaal is gestapt.
Voor vele auteurs (niet voor alle, want sommigen zijn uit hun land en hun heimat verdreven, werden vervolgd of waren ongeneeslijk ziek) lijkt zelfdoding meer op een literaire daad — een ultiem, extreem hoofdstuk van hun productie. Ze schrijven verhalen en romans, gedichten en essays, theaterteksten, recensies, commentaren, cursiefjes en brieven, en zetten zelfdoding als kroon op hun werk, waarbij de som, goed bewaard, een œuvre moet zijn dat onsterfelijkheid brengt. Wat blijft er over? is ook de vraag die Brouwers vaak stelt, alsof voor een leven slechts wat overblijft telt.
Daarin zitten vaak twee paradoxen. Nogal wat zelfdoding-schrijvers sluiten zich af van de wereld, zo mogelijk samen met een geliefde — idealiter stapt die nadien vrijwillig mee in de dood. Behalve voor wat andere schrijvers schreven vóór hen sluiten ze hun ogen en oren voor het geraas van de maatschappij. Ze willen niet horen maar praten of roepen, en zijn ontstemd wanneer niet naar hen geluisterd wordt, wanneer ze geen uitgever vinden, of wanneer hun uitgegeven werk nauwelijks lezers vindt. Sommigen plannen hun zelfdoding — behoorlijk jong — maar raken in paniek bij wat ze allemaal nog willen schrijven eer het zover is. Enkel de onsterfelijkheid van wie gestorven is brengt hen rust.

 


Ik ga de wiki-pagina corrigeren. Benieuwd wat dat geeft.

 

(*) In Gezichten, gestalten verzamelt Brouwers enkele oudere teksten, die weliswaar niet uitsluitend, maar wel vooral over Vlaamse schrijvers handelen.
(**) Met Anneke de Witte verwijst Jeroen Brouwers allicht naar Anneke Hoegaerts, de echtgenote van auteur Dirk de Witte, en Brouwers’ secretaresse bij Manteau. Zij doodde zichzelf nadat ze de archieven van haar eveneens zelfgedode echtgenoot had geordend en bij wijlen van commentaar had voorzien.

zijn we Katharina Blum vergeten? ❧

We hebben het ouderlijk huis opgeruimd. De meubels, de huisraad, de boeken.
Uit vaders bibliotheek koos ik enkele romans, van Eric De Kuyper, Hella Haasse, Heinrich Böll.
De verloren eer van Katharina Blum — net herlezen — greep me even hard aan als vijftig jaar geleden. Niets heeft dat verhaal aan kracht ingeboet.

Katharina Blum is een vrouw van 27. Ze heeft twee handicaps, en haar gedrag vertoont twee ongerijmdheden. De handicaps zijn dat ze mooi is en hard werkt. Ze werkt als huishoudhulp — gek woord voor iemand die niet helpt maar doet — en in de horeca: cafés, restaurants, recepties. Vaak wordt ze lastig gevallen. Ook en vooral wanneer ze bij invloedrijke mensen thuis feestjes organiseert. De ongerijmdheden, die al snel verdacht worden gevonden, zijn dat ze soms in haar Volkswagen stapt en uren ver rijdt, liefst in de regen langs wegen met bomen, en ook dat ze, die als een terughoudende vrouw bekend staat en soms “de non” wordt genoemd, op een feestje plots verliefd wordt op een haar onbekende man, de hele avond innig met hem danst, beslist dat ze voortaan met hem wil leven en hem mee naar huis neemt. Hij is een misdadiger die door de politie wordt gevolgd — dat weet ze niet — en ze helpt hem uit haar omsingelde appartement te ontsnappen. Daar komen problemen van, met de politie en vooral met de pers: de Zeitung. Voor de politie is de ontmoeting met de gangster niet toevallig, maar opgezet spel, en is Katharina sinds jaren zijn handlanger. Waarom heeft ze de voorbije jaren al die kilometers naar nergens gereden? Waarom is ze met de tram naar het feestje gegaan? Wie was het herenbezoek waarover haar buren praten, dat ze — ongewenst — kreeg en haar — ongevraagd — een dure ring heeft geschonken? Voor de pers, althans de Zeitung, is er veel meer aan de hand. De twijfels van de politie worden tot zekerheden uitvergroot, Katharina wordt het centrum van een staatsgevaarlijk netwerk, en al wie Katharina kent wordt mee door de modder gesleurd. Nee, niet iedereen: de Zeitung is selectief in wie ze besmeurt. Blijkbaar wordt een en ander uit het politiekantoor gelekt, en met verdraaide getuigenissen aangedikt. Maar, zoals de jonge advocaat-generaal dr. Korten tijdens een verhoor aan Katharina zegt, wanneer die zich over de gang van zaken beklaagt: “wie zich niet in slecht gezelschap begeeft of daarin terechtkomt, geeft de pers geen enkele aanleiding tot een vertekende voorstelling van zaken”. De mensen hebben immers recht “de tegenwoordige geschiedenis” te kennen. Uiteindelijk maakt Katharina een afspraak met de journalist van de Zeitung, en schiet hem dood.

geen Böll in de bib

Dat laatste lezen we niet op het einde van het verhaal, maar in het begin, wat deel uitmaakt van de magistrale structuur en stijl van het boek. In 58 korte (soms zeer korte) hoofdstukken neemt Heinrich Böll de lezer bij de hand, en schrijft in reportagestijl, soms heel ernstig, dan weer ironisch, het verhaal overhoop — wat me enigszins doet denken aan het (veel recentere) Puhdistus (Zuivering) van Sofi Oksanen uit 2008. De lezer laat zich best niet afschrikken door de wat bizarre stijl en mededelingen van de eerste twee hoofstukken, en doet er goed aan de soms op elkaar lijkende Duitse namen goed te onthouden. Dit in acht genomen loopt het verhaal als een trein.

Ik heb het boek tweemaal herlezen, en merk nu pas dat ik ook een in Frankrijk uitgegeven pocket-versie heb: “Lire en Allemand”, een Duitse tekst met Duitse uitleg en (heel soms) Franse vertalingen van moeilijke woorden erbij. Dat moet me lukken. [Een enkele keer helpt een Duits woord met Franse vertaling me verder dan de Nederlandse: Staatsanwalt — procureur — advocaat-generaal.]
Onderwijl verbaas ik me (of niet?) geen Böll in de boekhandel te vinden, en nauwelijks in de bibliotheek. Toch blijven die boeken vijftig jaar na hun verschijnen even actueel en aangrijpend als toen.

 

Post scripta:

  • Zonder de kennis van de Nederlandse vertaling was ik in de Duitse tekst volledig verloren gelopen, maar met die kennis was het een echt leesplezier. Dit is geen kritiek op Jan Bernards vertaling, maar met die Duitse tekst van Böll voel je soms toch nog wat anders.
  • Hoofdstukje 4 begint met een subtiele woordspeling, die in de vertalingen verloren is gegaan. Elke lezer begrijpt dat Heinrich Böll met de Zeitung het Hamburgse dagblad Bildzeitung bedoelt. Kortweg Bild. [“De overeenkomsten zijn niet opzettelijk en evenmin toevallig, maar onvermijdelijk”, schrijft Böll als leeswaarschuwing.]
    Wanneer enkele dagen na de journalist van de Zeitung ook een collega-persfotograaf wordt vermoord — eerst denkt de politie aan Katharina Blum als dader, maar die heeft een alibi: ze zat in de cel — noemt Böll hem treffend Bildjournalist.
  • Ik merk wel enkele ongerijmdheden in het verhaal. Er is een kwestie van uren (hfdst. 14) en een van jaren en kilometers (hfdst. 24), die ik zowel in de Nederlandse vertaling (1974) als in een Engelse (1975) vond, maar in de Franse uitgave-met-Duitse tekst uit 1991 is gecorrigeerd. Een andere ongerijmdheid betreft de woning van hoofdinspecteur van de recherche Walter Moeding, waar Katharina Blum op zondagavond aanbelt om te verklaren dat zij de Zeitung-journalist heeft vermoord, terwijl niets in het verhaal erop wijst dat zij Moedings adres kent.
  • Die verlorene Ehre der Katharina Blum werd in 1975 door Volker Schlöndorff en Margarethe von Trotta verfilmd.
« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑