Jef Van Staeyen

Tag: literatuur (Pagina 4 van 10)

East of Eden ❧

Elders op deze website staat een enthousiaste bespreking van John Steinbecks Tortilla Flat. Ook over zijn andere romans en novellen zou ik dergelijke teksten kunnen schrijven. Zoals East of Eden, misschien wel zijn meesterwerk.
In dat lijvige boek verweeft Steinbeck prachtige verhalen, van de families Hamilton en Trask, van enkele andere personages (Cathy, Abra…), en een beetje van hemzelf, in de Salinas-vallei in Californië op het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw.
Zowel de plek — waar Steinbeck in 1902 geboren is, en die hij liefdevol, maar met precisie en zonder weemoed beschrijft — als het tijdsvenster is prominent aanwezig. “The Salinas Valley is in Northern California” is niet voor niets de wat ongewone, zakelijke eerste zin van het boek, waarvan de verhalen op bijna filmische en dan weer academische wijze door landschapsbeschrijvingen en maatschappelijke analyses onderbroken of aangekondigd worden.
In hoofdstuk 25 leidt “It was a deluge of a winter in the Salinas Valley, wet and wonderful”, via een telegram dat zoon Tom Hamilton op het erf van de boerderij en smidse ontvangt, tot de begrafenis van vader Samuel (die sinds kort bij zijn dochter in de stad verbleef) — of juister: tot de uren en dagen net erna. “The surreys and the buggies had driven out of the Salinas cemetery”. Als lezer ervaar je sterk hoe het overlijden zowel aangekondigd als plotsklaps is, en een grote leegte laat. Hoofdstuk 27 (“That year the rains had come so gently that the Salinas River did not overflow”) begint een ander verhaal, deels met nieuwe personnages. Het zoemt eerst in op een konijn (“Against the perfect cover of vine and bramble and tangled drift sticks, a little gray brush rabbit sat quietly in the sun, drying his breast fur, wet by the grass dew of his early feeding”), om daarna uit te zoemen op de tweelingbroers Aron en Cal Trask (elf jaar oud) die het konijn met pijl en boog doden, wat Steinbeck de gelegenheid biedt de karakters (die we nog niet kennen) en de verhouding tussen hen te beschrijven, waarna de belangrijke ontmoeting met het meisje Abra en haar ouders volgt.
Elders beschrijft Steinbeck kernachtig de maatschappelijke evolutie van het snel groeiende Salinas. Hoofdstuk 19 begint als volgt: “A new country seems to follow a pattern. First come the openers, strong and brave and rather childlike. They can take care of themselves in a wilderness, but they are naïve and helpless against men, and perhaps that is why they went out in the first place. When the rough edges are worn of the new land, businessmen and lawyers come in to help with the development — to solve problems of ownership, usually by removing the temptations to themselves.”

Ook de Eerste wereldoorlog, en de Amerikaanse deelname eraan (vanaf april 1917), komt aan bod. Niet alleen als tijdskader, maar als actor van de dramatische ontwikkeling in het boek. [Spoiler alert: hij leidt tot een conflict tussen zoon Cal en vader Adam Trask, en tot de dood van Aron. East of Eden verwijst meermaals naar het verhaal van Kaïn en Abel uit het boek Genesis. ]
Nu het oorlog is in Oekraïne, en de politieke spanning wereldwijd stijgt, sta ik  even stil bij een bijzonder fragment uit hoofdstuk 46, dat als een waarschuwing klinkt.
Zoals gezegd is John Steinbeck heel sporadisch zelf aanwezig in het verhaal: de Olive Hamilton uit het boek, een dochter van Samuel, is Johns moeder. [De familie Hamilton is reëel, de andere personages zijn fictief.] Met een kort maar heel persoonlijk en beschamend fragment toont Steinbeck wat oorlog doet, ook ver van het front, in een Californisch stadje van toen 4000 mensen, dat de oorlog wel via dienstplicht, prijsstijgingen en voedselschaarste voelt. “We had our internal enemies too, and we exercised vigilance.”  (een kort tekstfragment, eerst in het Engels, dan in het Nederlands, en tenslotte in het Frans).

 

Radetzkymars — Joseph Roth

 

(een korte mail aan Van Oorschot, 18 september 2021)  Hartelijk dank aan de uitgever, hartelijk dank aan Els Snick, hartelijk dank aan Jan Vanriet, en uiteraard aan Joseph Roth, en alle anderen voor dat prachtige “Radetzkymars”.

[Els Snick verzorgde de nieuwe vertaling, Jan Vanriet de tekeningen en Van Oorschot de uitgave, 2020, van het in 1932 verschenen boek.]

het diner — Herman Koch

Het enthousiasme van Jeroen Vullings over “het Diner”, dat ik pas onlangs las (februari 2021), al stond het sinds lang op een lijstje, kan ik niet delen.
[Deze eerste zin verwijst naar “Burgerlijke outlaws, over de boeken van Herman Koch”, Jeroen Vullings, in Ons Erfdeel 2014, nr. 1.]

Toegegeven, misschien heeft het in eerste instantie te maken met de betwistbare keuzes die Paul en zijn vrouw Claire maken, die voor menige lezer, waaronder ik, niet alleen immoreel zijn, maar waarmee ze hun zoon Michel, die ze willen beschermen, op de lange duur in de vernieling rijden. Ze beschermen vooral zichzelf, en een jarenlange frustratie, een soort “Van oude Menschen…” (de dingen die niet voorbijgaan) wacht hém op. Misschien een idee voor een ander boek: wat doe je op rijpere leeftijd met een dom- en wreedheid uit je jeugd, als je door de erkenning ervan je ouders verloochent.
En misschien denk je (of alvast: denk ik) bij zo’n setting — een diner met twee koppels — aan een roemrucht literair vuurwerk in prachtige taal. Maar in dit boek wordt verhoudingsgewijs weinig gezegd, en wat wel gezegd wordt is behoorlijk slapjes als argument. Herman Koch ziet zich zelfs verplicht, in zowat de eerste helft van het boek, eindeloos te leuteren over de restaurant-cultuur en over Nederlanders in de Dordogne. Wat hij zegt is grappig en veelal terecht, maar het had wat minder mogen zijn. Tenzij Koch op die manier de verveling wil doen gevoelen, die je in zo’n restaurant hebt terwijl je hongerig wacht op je bord.

Twee dingen steken me veel meer tegen.
Eén: ik krijg onmogelijk de uiteenlopende kenmerken van Paul in één personage geprangd. Okee, mensen zijn complex, vol verrassingen. Maar niet zo. Paul is de eeuwig twijfelende en onzekere man, die plots heel zelfzeker en vol zelfbeheersing gewelddadig wordt. Niet éénmaal, geen tweemaal, maar meermaals. Bovendien slaagt Koch er amper in te duiden waarom hij dat wordt: een affiche aan de muur? de kleur van een vest? Het is weinig. Ook twijfelt die man geen ogenblik hoe hij moet reageren wanneer hij de daad van zijn zoon ontdekt.
Twee: evenmin slaagt Koch erin de tijdspanne van het diner als kader te gebruiken. Nadat hij, en de disgenoten, en de lezer in een eerste deel (een eerste gang) veel tijd verloren hebben — er is ook nauwelijks wat gezegd — ziet Koch zich verplicht de ene flash-back na de andere te brengen, waarin de ik-persoon de lezer vertelt wat er voordien is gebeurd. Dat is nogal wat. Daarbij gaat Koch voorbij aan het feit dat voor de lezer, terwijl de ik-persoon hem dat alles vertelt, de klok gewoon doorloopt. [Met een hij-persoon had dat probleem niet bestaan.] Ten langen leste vraag je je af hoe het komt dat de anders zo actieve en ondernemende Serge urenlang binnen aan tafel blijft zitten, terwijl zijn drie disgenoten buiten staan.
Ik bedoel: als lezer krijg ik dat alles onmogelijk in de tijdspanne van een diner, ook al vindt dat diner plaats in een van die restaurants waar wachten en ceremonieel de belangrijkste bezigheden zijn. Heel kort komt het uiteindelijk dan toch tot een discussie, maar één, of zelfs twee disgenoten zitten er voor spek en bonen bij.
Conclusie: het argument waarover gediscussieerd wordt is zwak, en de vorm past er niet op. Dat er uiteindelijk meer geslagen dan gesproken wordt, en meer geweld dan woorden is, mag niet verrassen.

VSV — Leon de Winter

een reactie op een artikel in Ons Erfdeel, 2013, nr. 1 ; Jan Lensen: Barmhartigheid als flauw antidotum. “VSV of daden van onbaatzuchtigheid” van Leon de Winter

Pas nu (februari 2021) heb ik De Winters boek gelezen, dat op de kaft alleen de titel “VSV” draagt. De ondertitel over barmhartigheid ontdek ik pas in Lensens artikel, en staat inderdaad binnen het boek wél vermeld.
Het is een gedurfd boek, om met echt bestaande mensen en elementen van hun reële biografie over een zeer heikel onderwerp te schrijven. De Mulischiaanse keuze Theo Van Gogh (reëel) en Jimmy Davis (fictie) in het hiernamaals te plaatsen is zeer slim, want daarmee ondervangt De Winter meteen de kritiek omtrent fictie versus realiteit. (Zo dadelijk blijkt waarom ik “hiernamaals” schrijf.)
Vreemd is de taal van de gesprekken, die meer op een stripverhaal lijkt. (Soms lijkt het Jerommeke) Ik begrijp dat men in SMS-jes, mailtjes, of sommige geschreven teksten, veel korte zinnen zonder voornaamwoord vormt. In een verhaal drijft het de spanning op. Maar spreken Amsterdammers (en hun bewindslieden) echt zo? Wie aarzelt of onderbroken wordt, breekt het einde van zijn zinnen af, nooit het begin.

In zijn recensie vermeldt Jan Lensen terecht de vele losse eindjes. Met de “schijnbare toevalligheid” heb ik minder problemen. Het is nu eenmaal een roman, waarin zelfs engelen zitten. Religie is een belangrijk onderwerp, dus voorbestemdheid mag dat ook zijn.
Vreemder is dat het boek, ergens op twee derde van zijn dikte, teneinde lijkt te zijn, waarna De Winter snel nieuw materiaal aanreikt. (Okee, er zitten wel heel kleine aanwijzingen dat er misschien nog wat komt.) En ronduit teleurstellend is de ontknoping, als je bedenkt hoeveel mensen en dingen De Winter in stelling heeft gebracht, en… hoeveel knopen hij heeft gelegd. Uiteindelijk gaat gewoon de bijl erin. Zo wordt heel het verhaal één groot “los eind”.

Tenslotte, voor Jan Lensen: Theo zit niet in het vagevuur, zoals hij stelt, maar in het voorgeborchte, al werd dat enkele jaren eerder plechtig afgeschaft. Hij zit daar “als derde categorie” naast goede mensen die nooit de kans hebben gehad de openbaring te zien: geboren vóór de komst van Christus, of als boreling gestorven vóór de doop. Daarom schreef ik “hiernamaals”, want in de “hemel” komt Theo pas nadien. Of: wat is het tegengestelde van “ondermaanse”?

Lees ook: Het lied van Europa.

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑