De Groenenhoek — Gitschotellei, Te Boelaar, of Zurenberg zoals je op oude kaarten leest — heb ik onlangs verlaten, maar ik vertel nog graag twee kleine anekdotes. Dingetjes, niemendalletjes, die me een glimlach getoverd hebben. En niet alleen mij.

Voor de eerste anekdote moet je weten dat er voor trams bijzondere verkeers- en voorrangsregels gelden. Niet alleen hebben ze, als spoorvoertuigen, voorrang op al het andere verkeer, maar de regels bepalen ook waar en wanneer welke tram op welke tram voorrang heeft. De eenvoudigste regel — a priori althans — bepaalt dat een tram die een manoeuver uitvoert (een keerlus of een bocht) voorrang moet geven aan een tram die rechtdoor de straat blijft volgen. [A priori, zeg ik, want op het bochtige parcours van lijn 12 heeft die regel al tot misverstanden en aanrijdingen geleid.]
Nabij de halte en de oude stelplaats, nu museum, Groenenhoek, ligt er een keerlus Groenenhoek. In normale omstandigheden is dat de terminus van lijn 11, maar omdat er werken zijn aan de sporen op de Belgiëlei, komen ook de grotere tramstellen van lijn 6 op die keerlus terecht. De Lijn is zo vriendelijk de reizigers toe te laten de lus ook als op- en afstap-halte te gebruiken. Aan de Groenenhoek ligt de laatste halte dus voorbij de formele terminus Berchem Station.
Elke tram die de keerlus oprijdt, en elke tram die de keerlus verlaat, snijdt zowel de rijweg als het fietspad en voetpad. Daar heeft hij voorrang. Hij heeft geen voorrang ten overstaan van de trams die de keerlus niet gebruiken (lijnen 4 en 9), en die in concreto van de Gitschotellei naar Berchem station rijden.

De voorgaande uitleg is langer dan de anekdote, die maar enkele seconden heeft geduurd.
Die dag, een van mijn laatste Berchemse dagen, nam ik tram 6 naar Merksem. Hij had al twee minuten vertraging toen hij de keerlus bereikte, en zodra ik als enige passagier was opgestapt reed hij onmiddellijk weg. Naar het voetpad, het fietspad, de rijweg — waar hij voorrang had. Een jonge vrouw kwam moeizaam aangefietst. Ze keek vertwijfeld naar de tram, die haar de weg ging versperren. Heel even later kwam er, “achter haar”, maar onzichtbaar voor haar, ook een tram, een 4 of een 9, die voorrang had. “Mijn” 6 stopte dus, nog vóór het fietspad, wat de jonge vrouw als een attentie van de wattman begreep — zo’n grote tram die stopt voor mij. Een brede glimlach van blijdschap en dankbaarheid toverde zich op haar gezicht. Het was, ze was heel mooi om zien.
Nadien kwamen nog enkele andere reizigers naar de stilgehouden tram gerend. Ook zij mochten mee. Het vertrek heeft wat langer geduurd, maar iedereen was content.

 

Het tweede niemendalletje is korter.
Op de Gitschotellei werden werken uitgevoerd, een kabel in het trottoir. Een dozijn mannen met gele hesjes. Die dag waren de terrasjes net weer open gegaan, én was het zalig weer. Ik zat op de tram, die van het Eksterlaar kwam, het was omstreeks noen. Prachtig waren ze: al die vrolijke gele hesjes op een terrasje dat pas weer open was.