De voorbije lente heb ik voor een vierde maal een treinreis door Frankrijk gemaakt. Per TER, Train Express Régional, van stad naar stad. Zowel de trajecten zelf als de steden, en een beetje het toeval, hebben mijn reisplan bepaald. Maar, alhoewel ik eerst dacht aan een reis van oost naar west, met Clermont-Ferrand en Limoges, wat in dat land, per trein of per auto, nooit makkelijk is, ben ik uiteindelijk bij een lange lus langs Orléans en Toulouse beland — mét Clermont en Limoges. Een lus die ik, met enige overdrijving, ook een “méridienne” noem. Fransen houden van zo’n woorden, en je bent Fransman of je bent het niet.

Het station Paris Bercy Bourgogne Pays d’Auvergne, waar mijn trein naar Moulins vertrok.

“navettes”, of schietspoelen

A priori kies ik steden die ik nooit heb bezocht (Clermont-Ferrand, Limoges…), of waaraan mijn herinneringen zijn vervaagd (Orléans, Cahors…). Ik heb een zwak voor miskende steden, die door de grote toeristenstromen worden vergeten (Moulins, Montluçon, Agen). Ik zette er Toulouse bij, dat ik toch meende te kennen — nee, dus — en Périgueux, een toeristische hot-spot dacht ik — verrassend kalm voor een Pinksterweekend.

Ik hou van kleine, lokale spoorlijnen, zoals van Clermont-Ferrand naar Limoges, via Montluçon, of van Limoges naar Périgueux, en dan Agen. Lijnen waar er drie treinen zijn per dag. Drie navettes, maar dan echt, zo sterk lijken ze op de schietspoelen van een weefgetouw. [Een navette is een schietspoel.] Ook op grotere lijnen, met Intercités of zelfs TGV, neem ik het liefst een TER. En ik vermijd de grote spoorweg-knooppunten (zoals Bordeaux) waarvoor je straalsgewijs omwegen maakt.
Het negatief van mijn reis zijn dan de talrijke steden waar ik eerder al was, omdat ik in de omgeving woonde (Niort), dan wel omdat ik ze bezocht als toerist of voor mijn werk. Dat zijn er nogal wat. Het vertaalt ook, het kan niet anders, de aan- of afwezigheid van een ietswat geknoopt spoorwegnet.

eiken en kastanjelaars

Geen enkele van de spoorlijnen is spectaculair. Maar de meeste zijn heel mooi. En bevreemdend. In de Limousin en de Périgord lijkt de treinreis op een wandeling, aan hoge snelheid weliswaar, in een eindeloos bos van eiken en kastanjelaars, slechts onderbroken door een zeldzaam huis of dorp, en door de bultige weien waarop Limousin koeien en hun kalveren vreedzaam grazen. [Een ander leven dan in de stallen hier.]
God had allicht aarde teveel toen hij de Limousin geschapen heeft. Daarom heeft hij heuvels, plooien en krullen gemodelleerd, waartussen de spoorlijn bochtig haar weg zoekt. Het (niet-geëlektrificeerd) enkelspoor volgt het reliëf, en dus slingert het heen en weer. Bochten naar links en bochten naar rechts volgen elkaar op. De spoorstaven zijn kort, de wielen slaan voortdurend tegen de voegen. De bomen en struiken geselen de trein — of juister: de trein geselt hun takken. Ik vraag me af hoe een machinist zich voelt in die groene omgeving, terwijl hij nauwelijks ziet waarheen hij rijdt. En of er in die bossen geen groen-blindheid ontstaat, verwant aan wat skiërs in het wit in de bergen ervaren.

Toch was het langs twee grotere spoorlijnen, van Agen naar Toulouse, en van Toulouse naar Limoges — tussen Montauban en Toulouse is dat hetzelfde traject — dat er het meest te zien is. Het uitzicht is er vaak ruimer, over grote valleien. Tunnels en viaducten volgen elkaar op. Men ziet de Lot, de Tarn, de Garonne (een beetje), en vooral, van Agen tot Toulouse, haar kanaal — le Canal latéral à la Garonne — soms heel kortbij. Boten en treinen volgen hetzelfde traject, wat niet echt mag verrassen. En wie goed oplet, ziet ook enkele kanaalbruggen, zoals in Moissac over de Tarn.

Voor een beeld-reportage in 50 pagina’s, klik hier of op de foto of kaart.

 

 

Lees ook, bij het bezoek aan de kerk en het klooster van de Jacobijnen in Toulouse: ik wil dóór de beelden kijken.

En lees hier over de vorige reizen: