Jef Van Staeyen

Tag: literatuur (Pagina 5 van 10)

VSV — Leon de Winter

een reactie op een artikel in Ons Erfdeel, 2013, nr. 1 ; Jan Lensen: Barmhartigheid als flauw antidotum. “VSV of daden van onbaatzuchtigheid” van Leon de Winter

Pas nu (februari 2021) heb ik De Winters boek gelezen, dat op de kaft alleen de titel “VSV” draagt. De ondertitel over barmhartigheid ontdek ik pas in Lensens artikel, en staat inderdaad binnen het boek wél vermeld.
Het is een gedurfd boek, om met echt bestaande mensen en elementen van hun reële biografie over een zeer heikel onderwerp te schrijven. De Mulischiaanse keuze Theo Van Gogh (reëel) en Jimmy Davis (fictie) in het hiernamaals te plaatsen is zeer slim, want daarmee ondervangt De Winter meteen de kritiek omtrent fictie versus realiteit. (Zo dadelijk blijkt waarom ik “hiernamaals” schrijf.)
Vreemd is de taal van de gesprekken, die meer op een stripverhaal lijkt. (Soms lijkt het Jerommeke) Ik begrijp dat men in SMS-jes, mailtjes, of sommige geschreven teksten, veel korte zinnen zonder voornaamwoord vormt. In een verhaal drijft het de spanning op. Maar spreken Amsterdammers (en hun bewindslieden) echt zo? Wie aarzelt of onderbroken wordt, breekt het einde van zijn zinnen af, nooit het begin.

In zijn recensie vermeldt Jan Lensen terecht de vele losse eindjes. Met de “schijnbare toevalligheid” heb ik minder problemen. Het is nu eenmaal een roman, waarin zelfs engelen zitten. Religie is een belangrijk onderwerp, dus voorbestemdheid mag dat ook zijn.
Vreemder is dat het boek, ergens op twee derde van zijn dikte, teneinde lijkt te zijn, waarna De Winter snel nieuw materiaal aanreikt. (Okee, er zitten wel heel kleine aanwijzingen dat er misschien nog wat komt.) En ronduit teleurstellend is de ontknoping, als je bedenkt hoeveel mensen en dingen De Winter in stelling heeft gebracht, en… hoeveel knopen hij heeft gelegd. Uiteindelijk gaat gewoon de bijl erin. Zo wordt heel het verhaal één groot “los eind”.

Tenslotte, voor Jan Lensen: Theo zit niet in het vagevuur, zoals hij stelt, maar in het voorgeborchte, al werd dat enkele jaren eerder plechtig afgeschaft. Hij zit daar “als derde categorie” naast goede mensen die nooit de kans hebben gehad de openbaring te zien: geboren vóór de komst van Christus, of als boreling gestorven vóór de doop. Daarom schreef ik “hiernamaals”, want in de “hemel” komt Theo pas nadien. Of: wat is het tegengestelde van “ondermaanse”?

Lees ook: Het lied van Europa.

de onzichtbaren, Roy Jacobsen

De eerste winterstorm daarentegen is iets heel anders.
Die is elke keer weer even indrukwekkend als hij in volle hevigheid losbarst, zo’n storm hebben ze nog nooit meegemaakt, hoewel ook dát vorig jaar was. Daar komt het begrip ‘sinds mensenheugnis’ vandaan, ze zijn namelijk vergeten hoe die storm was, aangezien dat het enige is wat ze kunnen doen, de hel zo goed mogelijk doorstaan en die dan weer zo snel mogelijk uit hun geheugen wissen.
Nu hebben ze een storm over zich heen gekregen die al meer dan een etmaal met onverminderde kracht woedt, met schuimvlokken die als gele dotten wol over het eiland jagen, regen zo hard als hagel en een springvloed die maar niet wegebt. Hans is al drie keer naar buiten geweest om dingen vast te sjorren waarvan hij niet eens wist dat hij ze kón vastsjorren. Hij heeft gezien hoe een van de schapen in zee werd geblazen voordat hij de rest in het boothuis had kunnen opsluiten, omdat ze nog geen schapen hebben geslacht en er niet genoeg ruimte in de stal is om ze allemaal onder te brengen, hij bindt ze vast aan de boot, die hij bovendien ook nog eens extra vastsjort, het is belachelijk wat een man al niet doet wanneer hij getroffen wordt door de Eerste Winterstorm.
(…)
Ingrid heeft een hekel aan dit soort stormen, aan het kraken van het huis en de trompetstoten door de schoorsteen, het hele universum in rep en roer, de wind die de lucht uit haar longen perst als ze met haar moeder naar de stal loopt, het vocht uit haar ogen stuwt en haar tegen de huizen en kromgebogen bomen aandrukt en de hele familie dwingt in de keuken en de pronkkamer te slapen, waar ze nog steeds geen oog dichtdoen. (hoofdstuk 12)

Dit is een citaat uit het prachtige ‘de onzichtbaren’ van Roy Jacobsen, uit het Noors vertaald door Paula Stevens (2020 — oorspronkelijke titel ‘de usynlige’, 2013). Het is niet nodig de Noorse eilanden te hebben bezocht, ik weet zelfs niet of het helpt, want misschien heb je dan wel, net zoals wij, een zomers, zonovergoten land en zee gezien. Wat in het boek ook aanwezig is, maar niet alleen.

In februari lijkt de zee soms wel een turkooizen spiegel. Het besneeuwde Barrøy ziet eruit als een wolk aan de hemel. Het is de vorst die de zee groen kleurt, haar helderder maakt, rustig en lobbig, als gelei. Soms stolt de zee helemaal en komt er een vlies op, dan gaat de ene materie over in de andere. Het eiland krijgt een hoedenrand van ijs, die ook de naburige rotseilandjes omsluit, het is groter geworden.
Ingrid staat in haar laarzen op een vloer van glas tussen het eiland en Moltholmen en ziet wier, vissen en schelpen onder zich, in een zomers landschap. Zee-egels en zeesterren en zwarte stenen op wit zand, vissen die door het wuivende wierbos schieten; het ijs is een vergrootglas, doorzichtig als lucht, ze zweeft en ze is zes jaar oud, je móet wel over het ijs lopen als het er eenmaal is. (hoofdstuk 15)

Het is een merkwaardig verhaal, want het lijkt of het hoofdstuk na hoofdstuk, dag na dag, jaar na jaar voortkabbelt op onverwante evenementen. Toch bouwt zich een tragiek, maar zonder dat die in een spanningsboog naar een dramatisch eindpunt leidt. Het lijkt meer op leven dan op een boek. En beetje bij beetje ervaar je ook de spanningen, tussen zee en land, tussen afzondering en deelname in een ruimere maatschappij, die haar eisen stelt (een vuurtoren, klokvaste afspraken, geld…), en tussen bloedverwantschap en samenleven. In een prachtige taal, waaraan naast de auteur ook de vertaalster veel verdienste heeft.

Het is de tweede dag van het jaar, de treurigste van alle driehonderdvijfenzestig, een dag die eindigt met de aanblik van de heen en weer zwaaiende achterlantaarn die wordt opgeslokt door de brullende nacht, als een vonk in een schoorsteenpijp.
Dan slaat de somberheid toe.
Niet de somberheid van de storm, maar van de trage, fundamentele lessen in eenzaamheid die het jaar en het eiland hun leren. Opeens zijn ze met nog minder mensen en ze missen de baas van het eiland. Ze praten zachtjes of zwijgen, prikkelbaar en ongeduldig. Bovendien keert niet iedereen heelhuids terug van de Lofoten, het is een loterij met de dood, waarbij elk jaar meer dan tweehonderd man het leven laten, iets waar ze niet hardop over praten, maar een half woord is genoeg. Nergens zijn er dan ook zoveel kerkhoven met kruisen zonder lijk te vinden als die waarover God zijn beschermende hand hier uitstrekt, langs deze kust. (…)
Ze hebben een man op goed geluk en vergezeld van hun gebeden de kolkende duisternis in gestuurd, en nu krijgen ze hem misschien levend terug (…). (hoofdstuk 15)

 

Charlotte Mutsaers, harnas van hansaplast, en de vraag wat fictie is

In oktober 2017 publiceerde Charlotte Mutsaers de roman harnas van hansaplast. Een scène uit dat boek, waarin de ik-persoon vertelt hoe ze een voorraad kinderporno heeft verkocht, die haar broer bij zijn overlijden had achtergelaten, veroorzaakte nogal wat opschudding, vooral nadat de schrijfster, daarover in De Volkskrant ondervraagd, verklaarde dat het verhaal op een ware gebeurtenis was gebaseerd.
In De Standaard der Letteren van 14 november 2020 komt Jamal Ouariachi, die zich toen ook in het debat geworpen had, daarop terug: Mag je een kunstenaar vereenzelvigen met zijn werk?  Of juister: hij vertrekt vanuit de hansaplast-discussie om een redenering op te bouwen die via Ilja Leonard Pfeiffer tot Roman Polanski reikt.  Een heel eind, lijkt me toch.

Daarover schreef ik de redactie van De Standaard der Letteren het volgende.

Lees verder

1940 — exodus

 

Een menigte. Heel Frankrijk is onderweg. ‘s Nachts en overdag. Een dichte menigte onder het dak van een dubbele laag matrassen, bekroond met valiezen en vogelkooien. Een eindeloze menigte, altijd even dicht, altijd voort. Een menigte die in de grachten langs de weg haar auto’s en haar doden achterlaat.
Er zijn er die vluchten om aan de oorlog te ontsnappen.
Er zijn er die vluchten in de hoop ooit gemobiliseerd te worden…

In deze meidagen van 2020 herdenken we zowel het begin als het einde van de Tweede Wereldoorlog in onze contreien. Elders is die op een andere datum begonnen of gestopt — al kan ook de drôle de guerre in september 1939 (de Frans-Britse reactie op de Duitse invasie in Polen) als een begin hier worden beschouwd.

  • 10 mei 1940: Duitse invasie in Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk,
  • 8 mei 1945: officieel einde van de oorlog op het West-Europese front (maar Duinkerke zou, net als La Rochelle, nog tot 9 mei moeten wachten, Texel tot 20 mei en Schiermonnikoog tot 11 juni).

In maart 2010 kon ik bij de definitieve sluiting en uitverkoop van de Bibliothèque Pour Tous in de rue Négrier in Rijsel drie oude boeken op de kop tikken over de Tweede Wereldoorlog in Frankrijk: L’orchestre rouge van Gilles Perrault, Un cheminot sans importance van André Diligent, en La vie des Français sous l’occupation van Henri Amouroux. Jaren later heb ik me afgevraagd of het wel toeval was dat er tussen die enkele tientallen nog niet verkochte boeken, drie boeken over de oorlog zaten. Zou het kunnen dat iemand ze had opzijgezet? Hoe ook, ik heb ze eerlijk gekocht en betaald.

L’orchestre rouge (1967) is het spannende, geromanceerde verhaal van een aan de Sovjetunie gelinkt spionagenetwerk dat in Brussel, Parijs en Berlijn zeer actief was, en als dekmantel een bedrijf had dat met de Duitsers collaboreerde. Het woord dekmantel mag je hier letterlijk nemen, want het Brusselse bedrijf in de Koningsstraat, Au Roi du Caoutchouc, specialiseerde zich aanvankelijk in de import en export van regenjassen. Nadien werden vanuit Brussel en Parijs allerlei producten op de zwarte markt gekocht om aan de Duitse bezettende overheden te worden verkocht. Die activiteit bezorgde het bedrijf zowel toegang tot belangrijke informatie als geldelijke middelen voor het netwerk.

In Un cheminot sans importance (1975) brengt de advocaat en latere burgemeester van Roubaix André Diligent het verhaal, en neemt de verdediging op (wat hij voor de rechtbanken trouwens ook heeft gedaan) van de spoorwegbediende en verzetsstrijder Pierre Hachin uit Ascq, een van de oprichters van de clandestiene krant La Voix du Nord, die door de Duitse politie op 2 oktober 1943 werd gearresteerd, gefolterd en gedeporteerd. Na zijn bevrijding uit het kamp van Dachau, in april 1945, moest Hachin met lede ogen vaststellen dat de voortaan officiële Voix du Nord van de tijdsspanne tussen de bevrijding van Rijsel en die van de kampen gebruik had gemaakt om een deel van de verzetsstrijders aan de kant te zetten.

En tenslotte La vie des Français sous l’occupation (1961): in 18 thematische, meer dan chronologische hoofdstukken en 578 pagina’s vertelt Henri Amouroux het leven van de Fransen van eind mei 1940 tot augustus 1944. Niet in abstracte termen, maar heel concreet.

Elk van die boeken heb ik al meermaals gelezen, en van La vie des français koester ik al lang het project het eerste hoofdstuk naar het Nederlands te vertalen. Het behandelt de exodus van eind mei tot begin juli 1940, la débâcle, de ontreddering, de dijkbreuk, die gedurende meerdere weken miljoenen Fransen (en Belgen, soms Nederlanders) op de Franse wegen op de dool zette, eerst moeizaam naar het zuiden, en nadien (voor zover men het had overleefd) even moeizaam terug naar het noorden — al komt de terugtocht, met andere problemen, in andere hoofdstukken aan bod. Frankrijk werd immers in vier stukken verdeeld, en er kwamen reisverboden.

De huidige corona-crisis met de uizonderingsmaatregelen gaf me wat extra tijd, en ook een duwtje in de rug. Nu we het wat moeilijker hebben, kan het geen kwaad even terug te kijken — zó lang zelfs niet, 80 jaar — naar mensen die plots, en ook onverwachts, met veel grotere gevaren en moeilijkheden werden geconfronteerd. En die zich hebben afgevraagd hoe dat ooit zou aflopen. Veel verder wil ik de vergelijking echter niet trekken. Er wordt al genoeg over oorlog gepraat dezer dagen.

Dit is de Nederlandse vertaling Exodus van het eerste hoofdstuk van La vie des Français sous l’occupation (2 + 43 pagina’s).
De volledige Franse versie wordt nog steeds verspreid.

N.B.: Op advies van aandachtige lezers heb ik de initiële versie op 8 mei gecorrigeerd. Wie nog fouten of onhandigheden vindt in de tekst, mag die steeds melden. Ook suggesties voor de enkele dingen die ik niet kon vertalen, zijn welkom.

[Voor de Vlaams-Nederlandse uitgever Ons Erfdeel is de 75ste verjaardag van het einde van de Tweede Wereldoorlog de gelegenheid om terug te kijken op die 75 jaar: Nulpunt 1945, de lage landen een mensenleven later.]

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑